vakantie

Woordjes voor op vakantie leren in het Portugees


Wil je woordjes leren voor op vakantie in het Portugees?
Leer dan deze lijst met Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Portugees Nederlands
  • o café da manhã = het ontbijt
  • O que você quer beber? = Wat wil je drinken?
  • O que você quer comer? = Wat wil je eten?
  • um restaurante = een restaurant
  • Bom apetite! = Eet smakelijk!
  • Estou com fome = Ik heb honger
  • Eu estou com muita sede = Ik heb erge dorst
  • A cerveja = het bier
  • uma garrafa de vinho = een fles wijn
  • o feriado = de vakantie
  • Esportes de inverno = de wintersport
  • o summervacation = de zomervakantie
  • nos fins de semana = in het weekend
  • uma semana = een week
  • um mês = een maand
  • o passaporte = het paspoort
  • a bagagem = de bagage
  • a chave = de sleutel
  • o carro = de auto
  • o avião = het vliegtuig
  • Que horas são? = Hoe laat is het?
  • Qual o seu nome? = Hoe heet jij?
  • Como você está? = Hoe gaat het?
  • Quantos anos você tem? = Hoe oud ben jij?
  • Onde você vive? = Waar woon jij?
  • Qual é o seu número de celular? = Wat is je mobiele nummer?
  • Eu sou da Holanda = Ik kom uit Nederland
  • Eu gosto disso = Ik heb er plezier in
  • Quanto isso custa? = Hoe veel kost het?
  • Posso ficar com o cheque, por favor? = Mag ik de rekening alstublieft?
  • Posso ligar aqui? = Kan ik hier bellen?
  • Como se diz isso em português? = Hoe zeg je dat in het portugees?
  • Você poderia repetir isso? = Kunt u dat herhalen?
  • barato = goedkoop
  • caro = duur
  • por favor = alstublieft
  • obrigada = dank u wel
  • tchau = tot ziens
  • o Museu = het museum
  • o zoológico = de dierentuin
  • o Parque de diversões = het attractiepark
  • Fora do país = het buitenland
  • o turista = de toerist
  • o posto de turismo = de VVV
  • o hotel = het hotel
  • o quarto do hotel = de hotelkamer