DE
NL
FR
DE
ES
IT
Vokabeln lernen
Tipps
Lernmethode
Start
Wozzol
Tipps
Lernmethode
Vokabellisten
Nachrichten
Vokabeln lernen
Wenn Sie mehr Vokabeln in einer Fremdsprache lernen möchten, lassen Sie es uns wissen.
Kontaktieren Sie uns
Vokabelliste
Vokabellisten
Pools
Boom
Van start
6 Reizen, openbaar vervoer (alle woorden)
Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.
Aktionen
Offene Liste zum Lernen
Drucken Sie die Liste als
flashcards
Liste als Textdatei exportieren
Pools
Nederlands
przybywać
=
aangekomen (aankomen)
wniosek
=
aanvraag (de), aanvragen
abonament
=
abonnement (het), abonnementen
aktywować
=
activeren
miniony
=
afgelopen
inne
=
anders
oddzielne
=
aparte
automat
=
automaat (de), automaten
automatycznie
=
automatisch
bagaż
=
bagage (de)
oboje, obie
=
beide
kubek
=
beker (de), bekers
oglądać
=
bekijken
najlepsze
=
beste
lepiej
=
beter
prawie
=
bijna
łódź
=
boot (de), boten
bilet powrotny
=
dagretour (het), dagretours
część
=
deel (het), delen
to samo
=
dezelfde
blisko
=
dichtbij
kradzież
=
diefstal (de), diefstallen
do usług
=
dienst (tot Uw dienst)
zoo
=
dierenpark (het), dierenparken
w ciągu tygodnia
=
door (door de week)
wieś
=
dorp (het), dropen
napój
=
drankje (het), drankjes
jasne
=
duidelijk
trwać
=
duurt, duren
naprawdę
=
echt
jednorazowo
=
eenmalig
własny
=
eigen
mieszać
=
elkaar (door elkaar)
każde
=
elke
gdzieś
=
ergens
jeździć rowerem
=
fietsen
brama
=
gate (de), gates
wystarczająco
=
genoeg
właściwy
=
geschikt
zwyczajnie
=
gewoon
wczoraj wieczorem
=
gisteravond
wczoraj po południu
=
gistermiddag
wczoraj rano
=
gistermorgen
gramatyka
=
grammatica
za darmo
=
gratis
bagaż podręczny
=
handbagage (de)
praktyczny
=
handig
serdecznie
=
hartelijk
o której
=
hoe laat
ile
=
hoeveel
ktoś
=
iemand
w cenie
=
inbegrepen
zameldować się
=
inchecken
informacja
=
informatie (de)
recepcja
=
informatiebalie (de)
wejście
=
ingang (de), ingangen
instalować
=
installeren
instrukcja
=
instructie (de), instructies
instruktaż
=
instructiefilmpje (het), instructiefilmpjes
intercity pociąg
=
intercity (de), intercity’s
wystukiwać, wybić
=
intikken
wprowwadzić
=
invoeren
rok
=
jaar (het), jaren
automat z biletami
=
kaartautomaat (de), kaartautomaten
bilet
=
kaartje (het), kaartejs
wieża kościelna
=
kerktoren (de), kerktorens
kliknąć
=
klikken
walizka
=
koffer (het), koffers
przecena
=
korting (de), kortingen
kosztować
=
kost (kosten)
ładować
=
laden
uważać
=
let op (opletten)
chętniej
=
liever
linia
=
lijn (de), lijnen
pieszo
=
lopend
metro
=
metro (de), metro’s
możliwe
=
mogelijk
skuter
=
motorfiets (de), motorfietsen
Gdzie idziesz?
=
naartoe (Waar ga je naartoe?)
nic
=
niks
w drodze
=
onderweg
wschodnie
=
oosten (het)
publiczny
=
openbaar (openbaar vervoer)
otwierać
=
openen
wykształcenie, szkoła
=
opleiding (de), opleidingen
od nowa
=
opnieuw
bilet
=
OV-chipkaart (de), OV-chipkaarten
pod dachem
=
overdekt
przesiadać się
=
overstappen
dopiero
=
pas
zdjęcie legitymacyjne
=
pasfoto (de), pasfoto’s
kontrola paszportowa
=
paspoortcontrole (de), contoles
peron
=
perron (het), perrons
bezpośredni
=
rechtstreekse
regularnie
=
regelmatig
podróżować
=
reist (reizen)
saldo
=
saldo (het), saldo’s
skaner
=
scanner (de), scanners
skuter
=
scooter (de), scooters
miejsce obsługi klienta
=
servicebalie (de)
cygaro
=
sigaar (de), sigaren
papierosy
=
sigaret (het), sigaretten
sygnał
=
signaal (het), signalen
zaledwie
=
slechts
rodzaj
=
soort (de), soorten
pisownia
=
spelling
natężenie ruchu
=
spits (de)
peron
=
spoor (het), sporen
miasto
=
stad (de), steden
wsiadać
=
stapt (stappen)
plac na dworcu
=
stationsplein (het), stationpleinen
wpłacać
=
storten
taxi
=
taxi (de), taxi’s
pieszo
=
te voet
naprzeciwko
=
tegenover
trasa
=
traject (het), trajectsn
tramwaj
=
tram (de), trams
przystanek
=
tramhalte (de), tramhaltes
pociąg
=
trein (de), treinen
w międzyczasie
=
tussendoor
wybić się, wymeldować się
=
uitchecken
wycieczka
=
uitje (het), uitjes
wymowa
=
uitspraak (de)
pływać statkiem
=
varen
pewny, stały
=
vast
strata
=
verlies (het), velizen
różnica
=
verschil (het), verschillen
różne
=
verschillende
hala odjazdów (odlotów)
=
vertrekhal (de), vertrekhallen
transport
=
vervoer (het)
środek transportu
=
vervoermiddel (het), vervoermiddelen
ubezpieczony
=
verzekerd
latać
=
vliegen
samolot
=
vliegtuig (het), vliegtuigen
lot
=
vlucht (de), vluchten
następne
=
volgende
korzystne
=
voordelige
poprzednie
=
vorige
hasło
=
wachtwoord (het), wachtwoorden
proszek do prania
=
wasmiddel (de), wasmiddelen
świat
=
wereld (de)
zachodnie
=
westen (het)
biznesmen
=
zakenman (de), zakenmannen
tak zwane
=
zogenaamde