Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Latijn Nederlands
  • qui / quae / quod = die / dat
  • favere = gunstig gezind zin / begunstigen
  • uxor = echtgenote / vrouw
  • ducere = leiden / brengen
  • uxorem ducere = trouwen
  • quamquam = hoewel / ofschoon
  • magis = meer / liever
  • optare = wensen
  • nepos / nepotis = kleinzoon
  • amittere = verliezen
  • postea = later / daarna
  • mos / moris = gebruik / leefwijze
  • asper = ruw / ruig
  • mox = spoedig / weldra
  • parvus = klein
  • insula = eiland
  • transportare = overbrengen
  • educare = grootbrengen / opvoeden
  • is / ea / id = hij / zij / het
  • primo = eerst
  • soror = zus
  • deinde = daarna
  • vita cedere = sterven
  • annus = jaar
  • gignere = baren
  • vitam agere = een leven leiden
  • liber = vrij
  • quoque = ook
  • etiam / quoque

    ook

  • removere = verwijderen
  • atque = en
  • iterum atque iterum = telkens weer
  • venia = vergeving
  • cum = als / wanneer / toen
  • vocare = roepen / noemen