Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Italiaans Nederlands
  • alzarsi = opstaan
  • verso le 8 = tegen 8 uur
  • svegliarsi = wakker worden
  • lavarsi = zich wassen
  • il rumore = het lawaai
  • il tempo libero = de vrije tijd
  • l’intervistatore = de interviewer
  • chiamarsi = heten
  • l’hobby (m. onv.) = de hobby
  • interessarsi di = zich interesseren voor
  • lo sport = de sport
  • giocare a calcio = voetballen
  • lo stadio = het stadion
  • la partita = hier: de voetbalwedstrijd
  • niente di speciale = niets bijzonders
  • tardi = laat
  • la stazione = het station
  • fermarsi = stoppen
  • fare colazione = ontbijten
  • la tivù = de tv
  • la radio = de radio
  • leggere = lezen
  • rilassarsi = zich ontspannen
  • soprattutto = vooral
  • la psicoanalisi = de psychoanalyse
  • lo psicologo = de psycholoog
  • la passione = de passie
  • l’ossessione (vr.) = de obsessie
  • il peperone = de paprika
  • credere a = geloven in
  • quello che = dat wat
  • l’adulto = de volwassene
  • raccontare = vertellen
  • fa = geleden
  • la sciocchezza = de onzin
  • raccontare su = vertellen over
  • i genitori = de ouders
  • ricordarsi = zich herinneren
  • diventare = worden
  • normale = normaal
  • lo scherzo = het geintje
  • una volta = een keer; vroeger
  • la caratteristica = de eigenschap
  • il popolo = het volk
  • latino = Latijns
  • la coca cola = de coca cola
  • la rana = de kikker
  • la pancia = de buik
  • la paura = de angst
  • avere paura di qualcosa = bang zijn voor iets
  • il caso = het geval
  • probabilmente = waarschijnlijk
  • la fissazione = de fixatie
  • l’interesse (m.) = de interesse, de belangstelling
  • amare = houden van
  • l’animale (m.) = het dier
  • il cane = de hond
  • andare a cavallo = paardrijden
  • il cavallo = het paard
  • l’illustrazione (vr.) = de illustratie
  • che libri? = wat voor boeken?
  • praticare sport = sporten beoefenen
  • sciare = skiën
  • la Formula 1 = de Formule 1
  • la gara = de wedstrijd
  • essere interessato a = geïnteresseerd zijn in / belangstelling hebben voor
  • preferito = lievelings
  • urrà! = hoera!
  • l’origine (vr.) = de oorsprong
  • di che colore è ...? = wat voor kleur heeft ...?
  • il colore = de kleur
  • l’identificazione (vr.) = de identificatie
  • la giornata = de dag
  • l’ospite (m. / vr.) = de gast
  • la passeggiata = de wandeling
  • la montagna = de berg
  • in montagna = in de bergen; de bergen in
  • sportivo = sportief
  • salire = klimmen
  • il laghetto = het meertje
  • il metro = de meter
  • magnifico = prachtig
  • il paesaggio = het landschap
  • dopo aver mangiato = nadat we gegeten hadden; na gegeten te hebben
  • il rifugio = de berghut
  • riposarsi = uitrusten
  • la piscina = het zwembad
  • fare il bagno = zwemmen
  • il tempo = de tijd; het weer
  • stare al sole = in de zon zitten
  • il sole = de zon
  • abbronzato = bruin
  • la cena = het diner
  • andare a letto = naar bed gaan
  • ha piovuto = het heeft geregend
  • piovere = regenen
  • continuamente = continu
  • per questo = daarom
  • la mostra = de tentoonstelling
  • il museo civico = het gemeentelijk museum
  • il museo = het museum
  • il pittore = de schilder
  • locale = plaatselijk
  • l’arte (vr.) = de kunst
  • dispone di = beschikt over
  • disporre di = beschikken over
  • alcuni (-e) = enkele
  • la statua = het beeld
  • romano = Romeins
  • l’affresco = het fresco
  • medievale = middeleeuws
  • il dipinto = de schildering
  • a dire la verità = om de waarheid te zeggen; eerlijk gezegd
  • la verità = de waarheid
  • niente di straordinario = niets uitzonderlijks
  • chiacchierare = kletsen
  • nonostante = ondanks
  • la pioggia = de regen
  • divertirsi = zich amuseren
  • affettuoso = hartelijk
  • il saluto = de groet
  • salutare = groeten
  • dimenticare = vergeten
  • annaffiare = water geven
  • la pianta = de plant