- Frans Nederlands
- la maison = het huis
- la clé = de sleutel
- la table = de tafel
- la porte = de deur
- le salon = de woonkamer
- la chambre = de slaapkamer
- la salle de bain = de badkamer
- la cuisine = de keuken
- le jardin = de tuin
- le lit = het bed
- la fenêtre = het raam
- garage = de garage
- ici = hier
- vie = leven
- la chaise = de stoel
- inviter = uitnodigen
- bon marché = goedkoop
- coûteux = duur
- vieux = oud
- petite = klein
- grand = groot
- laid = lelijk
- jolie = mooi
- où = waar