DE
NL
FR
DE
ES
IT
Vokabeln lernen
Tipps
Lernmethode
Start
Wozzol
Tipps
Lernmethode
Vokabellisten
Nachrichten
Vokabeln lernen
Wenn Sie mehr Vokabeln in einer Fremdsprache lernen möchten, lassen Sie es uns wissen.
Kontaktieren Sie uns
Vokabelliste
Vokabellisten
Frans
Malmberg
D'accord3
56v
5-6vwo-H4-FN
Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.
Aktionen
Offene Liste zum Lernen
Drucken Sie die Liste als
flashcards
Liste als Textdatei exportieren
Frans
Nederlands
appartenir à
=
eigendom zijn van
commettre une erreur
=
een vergissing begaan
dégénérer en
=
ontaarden in
espérer
=
hopen
exiger
=
eisen
franchir
=
overschrijden
intervenir
=
in actie komen
l’espoir (m)
=
de hoop
la chaîne
=
de keten
la fuite
=
de vlucht
la Manche
=
het Kanaal
la voie publique
=
de openbare weg
le casseur
=
de herrieschopper
le dégoût
=
de afkeer
le local
=
de ruimte
le réseau social
=
het sociale netwerk
le tribunal
=
de rechtbank
manquer
=
missen
menotter
=
in de (hand)boeien slaan
meurt
=
sterft
nier
=
ontkennen
ramper
=
kruipen
regretter
=
spijt krijgen van
retenir
=
onthouden
s’enfuir
=
vluchten
saccager
=
plunderen
se lancer dans l’événementiel
=
in de evenementorganisatie gaan
se tromper
=
zich vergissen
susceptible de
=
(wellicht) kunnen
une amende
=
een boete
valide
=
geldig
vandaliser
=
vernielen
vanter
=
aanprijzen
cohabiter
=
samenwonen
connaître par coeur
=
uit je hoofd kennen
échouer
=
falen
faire des conneries
=
stommiteiten uithalen
la confiance en soi
=
het zelfvertrouwen
la danse contemporaine
=
de hedendaagse dans
le pari
=
de weddenschap
grave
=
erg
mélanger
=
vermengen
offrir
=
aanbieden
rigoler
=
lachen
tenter
=
proberen
voir plus loin
=
verder kijken
admettre
=
toelaten
augmenter
=
toenemen
démontrer
=
aantonen
éloigné
=
verwijderd
habile
=
handig
la maîtrise
=
de beheersing
le comportement
=
het gedrag
le réseau
=
het netwerk
l’intimité (v)
=
de intimiteit
l’ordinateur (m)
=
de computer
nuire à
=
schaden
s’exprimer
=
zich uitdrukken
sanglant
=
gewelddadig
un avantage
=
een voordeel
utiliser
=
gebruiken
apprendre à
=
leren om
avoir peur de
=
bang zijn voor
avoir une aversion envers
=
een afkeer hebben van
faire partie de
=
deel uitmaken van
faire un effort
=
presteren
la différence
=
het verschil
la haine
=
de haat
la peur
=
de angst
la ségrégation
=
de segregatie
la stupidité
=
de domheid
souffrir de
=
lijden onder
l’hypocrisie (v)
=
de schijnheiligheid
l’injustice (v)
=
de onrechtvaardigheid
à durée indéterminée
=
voor onbepaalde tijd
aboutir à
=
uitlopen op
être revendicatif
=
veeleisend zijn
forcément
=
noodzakelijkerwijs
l’autonomie financière (v)
=
de financiële onafhankelijkheid
l’établissement (m)
=
de instelling
l’indépendance (v)
=
de onafhankelijkheid
la fatigue
=
de vermoeidheid
la main-d’oeuvre
=
de arbeidskracht
la preuve
=
het bewijs
le décrochage
=
het afhaken
le déménagement
=
de verhuizing
le mobile
=
de beweegreden
le pair
=
de leeftijdgenoot
le salarié
=
de werknemer
le travail rémunéré
=
betaald werk
le souci
=
de zorg
les transports en commun
=
het openbaar vervoer
mettre à l’épreuve
=
op de proef stellen
remplir
=
vullen
se débrouiller
=
zich redden
travailler en intérim
=
als invalkracht werken