DE
NL
FR
DE
ES
IT
Vokabeln lernen
Tipps
Lernmethode
Start
Wozzol
Tipps
Lernmethode
Vokabellisten
Nachrichten
Vokabeln lernen
Wenn Sie mehr Vokabeln in einer Fremdsprache lernen möchten, lassen Sie es uns wissen.
Kontaktieren Sie uns
Vokabelliste
Vokabellisten
Frans
Malmberg
D'accord3
4vwo
4vwo-H1-FN
Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.
Aktionen
Offene Liste zum Lernen
Drucken Sie die Liste als
flashcards
Liste als Textdatei exportieren
Frans
Nederlands
adapter à / adapté au
=
aanpassen aan / zich aanpassen / zich aanpassen aan
atteindre
=
bereiken / aankomen
avoir lieu
=
plaatsvinden / plaatshebben
en langue originale
=
in de oorspronkelijke taal / in de originele taal
être content de
=
blij zijn om / blij zijn / tevreden zijn / tevreden zijn met
la région bordelaise
=
de streek rond Bordeaux / de regio Bordeaux
Ie professeur d'allemand
=
de leraar Duits / de docent Duits
les retrouvailles
=
het weerzien
par semaine
=
per week
terminer
=
eindigen / beëindigen
un avantage
=
een voordeel
un échange
=
een uitwisseling
un inconvénient
=
een nadeel / een ongemak
un petit peu de stress
=
een klein beetje stress
un voyage scolaire
=
een schoolreisje / een schoolreis
une heure de cours
=
een uur les / een lesuur
une matière obligatoire
=
een verplicht vak
faire la fête
=
feest vieren / feesten
mémorable
=
onvergetelijk / memorabel
plein de copains
=
veel vrienden
retrouver
=
terugzien / terugvinden
se détendre
=
zich ontspannen
se réaliser
=
werkelijkheid worden / uitkomen / zich realiseren
sortir en boîte
=
uitgaan naar de disco / naar de disco gaan / naar de discotheek gaan
un étranger
=
een buitenlander
un séjour linguistique
=
een talencursus
en effet
=
inderdaad
être trop occupé
=
te druk zijn
éviter
=
vermijden
la cause
=
de oorzaak
la confiance
=
het vertrouwen
les reproches
=
de verwijten
prendre des notes
=
aantekeningen maken / notities maken
rattraper un cours
=
een les inhalen
un élève doué
=
een getalenteerde leerling
une occasion
=
een gelegenheid
une raison
=
een reden
amical / amicale
=
vriendelijk / amicaal
avoir peur de
=
bang zijn / bang zijn om
dès
=
vanaf
différent
=
anders
la guerre
=
de oorlog
la moyenne
=
het gemiddelde
la note
=
het cijfer
la seconde
=
de vierde klas / de vierde
la section
=
het profiel
la terminale
=
de examenklas
Ie cours
=
de les
Ie lycée
=
de bovenbouw
obligé
=
verplicht
parfois / des fois
=
soms
prochain
=
volgende
redoubler
=
doubleren / blijven zitten
timide
=
verlegen / timide
une amitié
=
een vriendschap
annoncer
=
aankondigen / voorspellen
autant que
=
zoveel als
ensemble
=
samen
finalement
=
uiteindelijk
Il est assis
=
hij zit
jeter
=
weggooien / gooien
I'enfance
=
de kinderjaren
obtenir Ie bac
=
je eindexamen halen / het eindexamen halen
pleurer
=
huilen
profiter de
=
genieten van
prouver
=
bewijzen
se faire des amis
=
vrienden maken
se rappeler
=
zich herinneren
cinq sur six
=
vijf van de zes / vijf op de zes
grandir
=
opgroeien
Ie bien-être
=
het welzijn
Ie comportement
=
het gedrag
Ie moins bon
=
het minst goed
obtenir une mauvaise note
=
een slecht cijfer krijgen / een slecht cijfer terugkrijgen
suivi de
=
gevolgd door
un adolescent
=
een puber / een adolescent
croissant
=
groeiend
encourager
=
aanmoedigen
faire la différence entre
=
een onderscheid maken tussen / onderscheid maken tussen
l'apparence
=
het uiterlijk
l'émission
=
de uitzending
la demande
=
de vraag / de aanvraag
Ie moindre
=
het minste
Ie principal
=
de belangrijkste / het belangrijkste
Ie quotidien
=
het dagblad
ressembler
=
lijken op / lijken
selon
=
volgens