Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Frans Nederlands
  • coupable = schuldig
  • dénoncer = verraden
  • échouer = mislukken
  • le mouchard = de verrader
  • se réfugier / fuir = vluchten
  • convaincre = overtuigen
  • soit … soit = hetzij ... hetzij
  • témoigner = getuigen
  • un esclave = een slaaf
  • une bonne = een dienstmeisje
  • en chômage = werkloos
  • l’échange = het uitwisselen
  • la puissance = de kracht
  • le vol = de diefstal
  • lutter = strijden
  • quasi = bijna
  • redonner = teruggeven
  • un avis = een mening
  • à des fins = met het doel
  • assurer = verzekeren
  • autrui = anderen
  • gravir / grimper = beklimmen
  • l’escalade = het klimmen
  • le gratte-ciel = de wolkenkrabber
  • le sommet = de top
  • nu / nue = bloot
  • par conséquent = derhalve
  • reprocher = verwijten
  • se succéder = elkaar opvolgen
  • un exploit = een topprestatie
  • une ascension = een beklimming
  • bref = kortom
  • c’est pourquoi = daarom
  • car = want
  • exagéré = overdreven
  • la faim = de honger
  • la honte = de schaamte
  • la peur = de angst
  • le droit = het recht
  • améliorer = verbeteren
  • apprendre = leren
  • manquer = ontbreken
  • passer en = overgaan naar
  • redoubler = blijven zitten
  • réduire = verminderen
  • réussir au bac = slagen voor het eindexamen
  • sécher les cours = spijbelen
  • un prof tuteur = een mentor