Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Frans Nederlands
  • interdire = verbieden
  • la langue = de taal
  • le guide = de gids
  • le lycéen = de middelbare scholier
  • le métier = het beroep
  • les études = de studie
  • une amitié = een vriendschap
  • une interview = een interview
  • acheter = kopen
  • chatter = chatten
  • créer = scheppen
  • échanger = uitwisselen
  • en réseau = online
  • envoyer = opsturen
  • favori = favoriet
  • jouer = spelen
  • la discussion = de discussie
  • la messagerie électronique = de mailbox
  • la recherche de = het zoeken naar
  • le téléchargement = het downloaden
  • les échecs = schaken
  • naviguer = surfen
  • participer à = deelnemen aan
  • recommander = aanbevelen
  • sécuriser = beveiligen
  • télécharger = downloaden
  • un jeu de société = een gezelschapsspel
  • une blague = een grap
  • une chose = een ding
  • utiliser = gebruiken
  • bavard = kletserig
  • draguer = versieren
  • en dessous de = onder
  • être au courant = op de hoogte zijn
  • faisable = haalbaar
  • garder un secret = een geheim bewaren
  • gêner = hinderen
  • impossible = onmogelijk
  • lourd = zwaar
  • nécessaire = noodzakelijk
  • portable = draagbaar
  • raconter = vertellen
  • se taire = zwijgen
  • une invention = een uitvinding
  • utile = nuttig
  • à plus = tot later
  • chez eux = bij hen thuis
  • dans deux jours = over twee dagen
  • dans la région = in de streek
  • dehors = buiten
  • donner sur = uitzicht hebben op
  • être de retour = terug zijn
  • filer = ervandoor gaan
  • grêler = hagelen
  • héberger = onderdak bieden
  • il a fait frais = het is fris geweest
  • il faisait autour de vingt degrés = het was rond de twintig graden
  • il fait trop froid = het is te koud
  • il fera beau = het wordt mooi weer
  • il va pleuvoir = het gaat regenen
  • il y a des nuages / le ciel est couvert = het is bewolkt
  • la prévision météo = de weersvoorspelling
  • le copain = de vriend
  • le hasard = het toeval
  • malheureusement = jammer genoeg
  • manquer = missen
  • nous avons eu beaucoup de soleil = we hebben veel zon gehad
  • pas loin de = niet ver van
  • pas une goutte de pluie = geen druppeltje regen
  • se retrouver = bijeenkomen
  • un feu = een kampvuur
  • un village à côté = een aangrenzend dorp
  • une amélioration = een verbetering
  • toute la soirée = de hele avond
  • plutôt = eerder
  • la campagne = het platteland
  • louer = huren
  • chaque année = ieder jaar
  • longtemps = lange tijd
  • depuis = sinds
  • bientôt = spoedig
  • souvent = vaak
  • la semaine dernière = vorige week
  • la scolarité = de schooltijd
  • sauf = behalve
  • l’entrée = het voorgerecht
  • à côté de = naast
  • dès que = zodra
  • le plat principal = het hoofdgerecht
  • partout = Overal
  • par contre = daarentegen
  • le dessert = het toetje
  • à partir de = vanaf
  • recevoir = ontvangen
  • un lycéen = een middelbare scholier
  • courir = hardlopen
  • obligatoire = verplicht
  • les devoirs = het huiswerk
  • la sortie = het uitstapje
  • supporter = verdragen
  • séparer = scheiden
  • s’habituer à = wennen aan
  • élever la voix = zijn stem verheffen
  • reprocher = verwijten
  • propre = eigen
  • s’asseoir = gaan zitten
  • la douleur = de pijn
  • éprouver = voelen
  • insupportable = onverdraaglijk
  • la moitié = de helft
  • poursuivre = vervolgen
  • coller = vastplakken
  • empêcher de = verhinderen te
  • il faut = je moet
  • la console = de spelcomputer
  • la dispute = de ruzie
  • ni = noch
  • nombreux = talrijk
  • quant à … = wat ... betreft
  • seulement = alleen maar
  • tuer = doden
  • en même temps = tegelijkertijd
  • gratuitement = gratis
  • la vie quotidienne = het dagelijks leven
  • rendre = teruggeven
  • un appareil = een apparaat
  • un ordinateur = een computer