- Frans Nederlands
- la caractérisation = de karakterisering
- le personnage = het personage
- le trait de caractère = de karaktertrek
- le caractère = het karakter
- la relation = de relatie
- l'histoire = het verhaal
- le protagoniste = de hoofdpersoon
- la protagoniste = de hoofdpersoon
- refuser = afwijzen / weigeren
- la maison de retraite = het bejaardentehuis
- décider = beslissen
- le début = het begin
- formidable = geweldig
- car = want
- interprété par = gespeeld door
- dynamique = dynamisch
- loyal = eerlijk / trouw
- loyale = eerlijk / trouw
- envers = aan / jegens
- se disputer = ruzie maken
- parfois = soms
- de mauvaise humeur = slechtgehumeurd
- l'humeur = het humeur
- accepter = aanvaarden
- mal = slecht
- le célibataire = de vrijgezel
- de bonne humeur = goedgehumeurd
- intelligent = intelligent
- intelligente = intelligent
- ouvert = open / ruimdenkend
- ouverte = open / ruimdenkend
- s'entendre = met elkaar op kunnen schieten
- tout le monde = iedereen
- le mari = de echtgenoot / de man
- malade = ziek
- positif = positief
- positive = positief
- la maladie = de ziekte
- amoureux = verliefd
- amoureuse = verliefd
- devenir = worden
- jaloux = jaloers
- jalouse = jaloers
- apprendre = vernemen
- il y a + tijdsaanduiding = geleden
- il doit = hij moet
- promener = uitlaten
- il finit par habiter = uiteindelijk woont hij
- eux = hen (beklemtoond)
- gentil = aardig
- gentille = aardig
- patient = geduldig
- patiente = geduldig
- le colocataire = de medehuurder
- la colocataire = de medehuurster
- vite = snel
- le plaisir = het plezier
- la bande = de bende / de groep
- le senior = de oudere
- charmant = charmant
- charmante = charmant
- brillant = schitterend
- brillante = schitterend
- le Nouvel Observateur = Frans weekblad
- le schéma = het schema
- relier = verbinden
- la bulle = de tekstballon
- timide = verlegen
- l'état d'esprit = de gemoedstoestand