DE
NL
FR
DE
ES
IT
Vokabeln lernen
Tipps
Lernmethode
Start
Wozzol
Tipps
Lernmethode
Vokabellisten
Nachrichten
Vokabeln lernen
Wenn Sie mehr Vokabeln in einer Fremdsprache lernen möchten, lassen Sie es uns wissen.
Kontaktieren Sie uns
Vokabelliste
Vokabellisten
Frans
ThiemeMeulenhoff
Franconville
3 havo-vwo
3 hv - Etape 2
Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.
Aktionen
Offene Liste zum Lernen
Drucken Sie die Liste als
flashcards
Liste als Textdatei exportieren
Frans
Nederlands
la bonne cause
=
het goede doel
par
=
door / per / door, per
le studio
=
de studio
le projet
=
het plan
le tour
=
de ronde
le coureur
=
de renner
professionnel
=
professioneel / beroeps / professioneel, beroeps
l’amateur
=
de liefhebber
le cyclisme
=
het wielrennen
suivre
=
volgen
officiel
=
officieel
le total
=
het totaal / het geheel / het totaal, het geheel
l’arrivée
=
de aankomst / de finish / de aankomst, de finish
naturellement
=
natuurlijk
la médaille
=
de medaille
chaque
=
iedere
la fondation
=
de stichting
lutter
=
vechten
le cancer
=
de kanker
l’organisateur
=
de organisator
faire du vélo
=
fietsen
jouer au foot
=
voetballen
jouer au basket
=
basketballen
pourtant
=
toch
en effet
=
inderdaad
quelqu’un
=
iemand
remercier
=
bedanken
la course
=
het hardlopen / de wedstrijd / het hardlopen, de wedstrijd
pratiquer
=
beoefenen
traverser
=
doorheen trekken / oversteken / doorheen trekken, oversteken
l’athlète
=
de atleet
varié
=
gevarieerd
la rivière
=
de rivier
le participant
=
de deelnemer
passionné
=
enthousiast
extrême
=
extreem
la boue
=
de modder
participer à
=
deelnemen aan / meedoen met / deelnemen aan, meedoen met
jamais
=
ooit
malgré
=
ondanks
la chute
=
de val
rêver
=
dromen
le repos
=
de rust
le raid
=
de langeafstandswedstrijd
l'événement
=
de gebeurtenis
la discipline
=
het onderdeel / de tak / het onderdeel, de tak
à la fois
=
tegelijk
le trekking
=
de bergtrektocht / de trektocht
se dérouler
=
zich afspelen
l'asphalte
=
het asfalt
l'Hexagone
=
de zeshoek / Frankrijk
se composer de
=
bestaan uit
l'épreuve
=
de krachtproef
parcourir
=
afleggen