DE
NL
FR
DE
ES
IT
Vokabeln lernen
Tipps
Lernmethode
Start
Wozzol
Tipps
Lernmethode
Vokabellisten
Nachrichten
Vokabeln lernen
Wenn Sie mehr Vokabeln in einer Fremdsprache lernen möchten, lassen Sie es uns wissen.
Kontaktieren Sie uns
Vokabelliste
Vokabellisten
Frans
Malmberg
D'accord3
4vwo
4vwo-H5-FN (Nieuw)
Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.
Aktionen
Offene Liste zum Lernen
Drucken Sie die Liste als
flashcards
Liste als Textdatei exportieren
Frans
Nederlands
couvert
=
bedekt / overdekt
désigner
=
bedoelen
en général
=
in het algemeen / over het algemeen
entraîner
=
met zich meebrengen / meeslepen
faire partie de
=
deel uitmaken van
humide
=
vochtig / nat
la capitale
=
de hoofdstad
la dépression
=
de depressie
la perturbation
=
de storing
le mauvais temps / l’intempérie
=
het slechte weer
nuageux
=
bewolkt
un orage
=
een storm
une averse
=
een hevige bui
une éclaircie
=
een opklaring
être affamé comme un loup
=
honger als een paard hebben / honger als een wolf hebben
être capable de tout
=
tot alles in staat zijn
être fier comme un paon
=
zo trots als een pauw zijn
être trempé comme une soupe
=
helemaal doorweekt zijn
franchement
=
eerlijk / eerlijk gezegd
inquiet
=
ongerust
la révélation
=
de openbaring
le baptême du feu
=
de vuurdoop
le contraire
=
het tegendeel
le croisement
=
de kruising
le découragement
=
de ontmoediging
le hasard
=
het toeval
le poids lourd
=
de vrachtwagen
le séjour linguistique
=
de taalcursus in het buitenland
lutter pour sa survie
=
vechten om te overleven
mettre la pression
=
onder druk zetten
nulle part
=
nergens
pile ou face
=
kop of munt
planter sa tente
=
zijn tent opzetten / de tent opzetten / je tent opzetten
ressentir
=
voelen
se rendre compte
=
beseffen
suivre un itinéraire
=
een route volgen
aménager
=
inrichten
convivial
=
gezellig
haut de gamme
=
van goede kwaliteit
insolite
=
ongewoon / ongebruikelijk
l’accueil
=
de ontvangst
la détente
=
de ontspanning
la literie
=
het beddengoed
prévoir
=
plannen
un escalier
=
een trap
un panier
=
een mand
un relais paisible
=
een rustige stopplaats
une cabane
=
een hut
une échelle
=
een ladder
une péniche
=
een aak
une roulotte
=
een woonwagen
accessible
=
toegankelijk
au départ
=
in het begin
compter faire
=
van plan zijn
doubler
=
voeren (van een tas of meubel) / voeren
économe / économes
=
zuinig / goedkoop
emporter
=
meenemen
l’humidité
=
de vochtigheid
le déplacement
=
de verplaatsing / de reis
le dessus
=
de bovenkant
le fond
=
de bodem
nombre de pays
=
veel landen
pointu / pointues
=
scherp
privilégier
=
voorrang geven aan
protéger
=
beschermen
rude
=
ruw / hard
s’encombrer
=
zich belasten
sachez / savoir
=
weet / besef
sinon
=
anders / zoniet
superflu / superflues
=
overbodig
un creux
=
een holte / een gat
un sac à dos
=
een rugzak
un sac poubelle
=
een vuilniszak
voyager léger
=
met weinig bagage reizen
à partir de
=
vanaf
atterrir
=
landen
casser les prix
=
onder de prijs verkopen
débourser
=
uitgeven
être à la portée de
=
binnen het bereik zijn van
être fortuné
=
rijk zijn
l’altitude
=
de hoogte
multiplier
=
vermenigvuldigen
accueillir
=
ontvangen
dépasser
=
inhalen
l’épreuve
=
de wedstrijd
le chiffre d’affaires
=
de omzet
le courage
=
de moed
le patrimoine
=
het erfgoed
le pneu
=
de band
le responsable
=
de verantwoordelijke persoon / de verantwoordelijke
le tournant
=
de bocht
le volant
=
het stuur
récurrent
=
steeds terugkerend / terugkerend
sur le bord de la route
=
aan de rand van de weg / aan de kant van de weg