Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Engels Nederlands
  • era = tijdperk
  • arcade = speelautomatenhal
  • game console = spelcomputer
  • box office hit = kassucces
  • virtually = vrijwel / bijna
  • high hopes = hoge verwachtingen
  • feature = functie
  • widely = wijd en zijd
  • mediocre = middelmatig
  • gameplay = gameplay / werking van het spel
  • eyesore = geen gezicht / iets wat pijn doet aan je ogen
  • tempting = verleidelijk
  • addictive = verslavend
  • lasting = langdurend
  • assault = aanvallen / belagen
  • shooter = schietspel
  • master = onder de knie krijgen / beheersen
  • boot up = opstarten
  • prior to = voorafgaand aan
  • request = verzoek
  • long stretch = lange tijd / uren
  • target = doel
  • market survey = marktonderzoek
  • luck-based game = gelukspel / kansspel
  • sound engineer = geluidstechnicus
  • sort out = oplossen / regelen
  • launch = lancering / introductie
  • involve = met zich meebrengen
  • concisely = bondig / beknopt
  • verbal = mondeling
  • time and again = steeds weer
  • requirement = eis
  • tailor = afstemmen op
  • sign up = inschrijven
  • persistent = vasthoudend / volhardend
  • flourishing = bloeiend
  • malfunction = storing / defect
  • query = vraag / verzoek om informatie
  • peak = hoogtepunt
  • spectator = toeschouwer
  • structure = gebouw
  • vibrant = levendig
  • measurements = afmetingen
  • reward = beloning
  • assemble = verzamelen / samenstellen
  • appoint = aanwijzen
  • be a good sport = sportief zijn
  • misspell = verkeerd spellen
  • gradually = geleidelijk
  • get acquainted with = kennismaken met
  • pile = stapel
  • yarn = garen
  • contradiction in terms = innerlijk tegenspraak / contradictio in terminis
  • supposed to be = zou moeten zijn
  • incorporate = opnemen
  • source = bron
  • objective = doel / doelstelling
  • sound = goed / degelijk / gezond
  • game board = speelbord
  • multiply = zich vermenigvuldigen
  • top-notch = eersteklas / uitstekend
  • consultant = adviseur / expert
  • issue = kwestie / probleem
  • adolescent = puber
  • trumps = troef (in een kaartspel) / troef
  • self-reliant = onafhankelijk / zelfredzaam
  • stage = in scène zetten
  • backdrop = achtergrond
  • conveyor belt = lopende band
  • provoke into = dwingen tot
  • trigger = in gang zetten / veroorzaken