Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Engels Nederlands
  • protection = bescherming
  • pad = beschermingskap
  • break - broke - broken / break = breken
  • bend – bent – bent / bend = buigen
  • elbow = elleboog
  • glove = handschoen
  • helmet = helm
  • teach - taught - taught / teach = leren aan
  • swing forward - swung forward - swung forward / swing forward = naar voren zwaaien
  • also = ook
  • hurt - hurt - hurt / hurt = pijn doen
  • wrist = pols
  • speed = snelheid
  • leap – leapt – leapt / leap = springen
  • trick = truc
  • calculate = rekenen / berekenen
  • burst - burst - burst / burst = barsten / laten barsten
  • rise – rose – risen / rise = stijgen / opstijgen
  • depend on = afhangen van
  • remain = blijven
  • lie – lay – lain / lie = liggen
  • basket = mand
  • fewer = minder
  • lift = opwaartse beweging / optillen
  • count = tellen
  • take off – took off – taken off / take off = vertrekken (vliegtuig e.d.) / vertrekken
  • fly - flew - flown / fly = vliegen
  • aircraft = vliegtuig
  • law = wet / wetgeving
  • physician = dokter
  • advanced = gevorderd
  • size = grootte
  • knowledge = kennis
  • launch = lanceren / starten
  • education = onderwijs
  • surface = oppervlak
  • tower = toren / verhoogd frame
  • rope = touw / koord
  • pull = trekken
  • try out = uitproberen
  • ability / skill = vaardigheid / wat je kunt
  • master = volleerd
  • adventure = avontuur
  • giant = gigantisch / reusachtig
  • climb = klimmen
  • impossible = onmogelijk
  • regularly = regelmatig / geregeld
  • brake = rem
  • swing = schommel
  • return = terugkomen / terugkeren
  • become – became - become / become = worden