DE
NL
FR
DE
ES
IT
Vokabeln lernen
Tipps
Lernmethode
Start
Wozzol
Tipps
Lernmethode
Vokabellisten
Nachrichten
Vokabeln lernen
Wenn Sie mehr Vokabeln in einer Fremdsprache lernen möchten, lassen Sie es uns wissen.
Kontaktieren Sie uns
Vokabelliste
Vokabellisten
Frans
ThiemeMeulenhoff
Libre Service vierde editie
VWO - Leerjaar 5 - 4e editie
5 vwo-unité 3 Totaal
Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.
Aktionen
Offene Liste zum Lernen
Drucken Sie die Liste als
flashcards
Liste als Textdatei exportieren
Frans
Nederlands
la belle-fille
=
de schoondochter
pour de bon
=
echt / werkelijk
le funérarium
=
het rouwcentrum / het mortuarium
différer
=
uitstellen
garder quelqu’un
=
op iemand passen
l’infirmière
=
de verpleegkundige
se mêler de
=
zich bemoeien met
être couché
=
in bed liggen
défaire les valises
=
de koffers uitpakken
le détour
=
de omweg
essuyer
=
afvegen / wegvegen
ne … pas non plus
=
ook niet
la personne âgée
=
de oudere
faire de la peine à quelqu’un
=
iemand verdriet doen
la crise cardiaque
=
de hartaanval
être grièvement blessé
=
ernstig gewond zijn
se faire opérer
=
geopereerd worden
les urgences
=
de spoedeisende hulp
passer une radio
=
een röntgenfoto laten maken
le chirurgien
=
de chirurg
gâcher
=
bederven / verpesten
s’étirer
=
zich uitrekken
la notice
=
de bijsluiter
relâcher
=
ontspannen
aborder
=
aanspreken
la pression
=
de druk
faire de son mieux
=
zijn best doen
l’adepte
=
de aanhanger / de liefhebber
le doute
=
de twijfel
j’y arrive
=
het lukt me
la respiration
=
de ademhaling
gérable
=
beheersbaar
rendre des services
=
van dienst zijn / te pas komen
trier
=
scheiden
le coup
=
de slag
bâiller
=
gapen
s’accélérer
=
versnellen
la cata / la catastrophe
=
de ramp
paralyser
=
verlammen
l’alimentation
=
de voeding
inspirer
=
inademen
l’esprit
=
de geest
le réveil
=
de wekker
les effets secondaires
=
bijwerkingen
avoir de la fièvre
=
koorts hebben
le traitement
=
de behandeling
vomir
=
overgeven
attraper un rhume
=
een verkoudheid oplopen
l’ordonnance
=
het recept
accro
=
verslaafd aan / verslaafd
la paille
=
het rietje
mou
=
zacht
molle
=
slap
malin
=
slim
gras
=
vet
au moins
=
minstens
fait que
=
zorgt ervoor dat
insuffisant
=
onvoldoende
le doigt
=
de vinger
se rendre compte
=
zich realiseren
sain
=
gezond
la sensation
=
het gevoel / de gewaarwording
lent
=
langzaam
l’emballage
=
de verpakking
se précipiter
=
zich haasten
la graisse
=
het vet
même
=
zelfs
le cerveau
=
de hersenen
la santé
=
de gezondheid
empêcher
=
tegenhouden / weerhouden
l’endroit
=
de plaats
régner
=
heersen
le pain complet
=
het volkorenbrood
se régaler
=
genieten / smullen
avaler
=
snel iets eten
savoureux
=
heerlijk
la malbouffe
=
het ongezonde eten
grignoter
=
knabbelen
dégoûtant
=
vies
bouffer
=
eten
le four
=
de oven
diriger
=
leiden
le cuisinier
=
de kok
surgeler
=
invriezen
prononcer
=
uitspreken
la recommandation
=
de aanbeveling
le pédiatre
=
de kinderarts
distribuer
=
bezorgen / uitdelen
prétendre
=
beweren
par contre
=
daarentegen
le goût
=
de smaak
réchauffer
=
opwarmen
les pouvoirs publics
=
de overheid
coller
=
plakken
coïncider
=
samenvallen
étonnant
=
verbazingwekkend
l’estomac
=
de maag
stocker
=
opslaan
échapper à
=
ontkomen aan
la commune
=
de gemeente
refroidir
=
afkoelen / koelen
supplémentaire
=
aanvullend
la adresse
=
de handigheid
représenter
=
vertegenwoordigen
la cuillère
=
de lepel
la nappe
=
het tafelkleed
l’assiette
=
het bord
le couteau
=
het mes
la fourchette
=
de vork
la tasse
=
het kopje
la fracture
=
de breuk
l’ennui
=
de verveling
soulever
=
optillen
consacrer à
=
besteden aan
le coude
=
de elleboog
prometteur
=
veelbelovend
à première vue
=
op het eerste gezicht
la douleur
=
de pijn
petit à petit
=
langzaamaan
surcharger
=
overbelasten
prescrire
=
voorschrijven
le trouble
=
het probleem
de rien
=
geen dank
alterner
=
afwisselen
le produit laitier
=
het zuivelproduct
équilibré
=
evenwichtig / uitgebalanceerd
contribuer à
=
bijdragen aan
le carton
=
de doos
se porter bien
=
het goed maken
se porter mal
=
het slecht maken
le végétarien
=
de vegetariër
le remède
=
het middel
éviter
=
vermijden
s’étendre
=
zich uitbreiden / zich uitstrekken
le dos
=
de rug
le poignet
=
de pols
la poitrine
=
de borst
le cou
=
de nek
la cheville
=
de enkel
le genou
=
de knie
la maladresse
=
de onhandigheid