DE
NL
FR
DE
ES
IT
Vokabeln lernen
Tipps
Lernmethode
Start
Wozzol
Tipps
Lernmethode
Vokabellisten
Nachrichten
Vokabeln lernen
Wenn Sie mehr Vokabeln in einer Fremdsprache lernen möchten, lassen Sie es uns wissen.
Kontaktieren Sie uns
Vokabelliste
Vokabellisten
Frans
ThiemeMeulenhoff
Libre Service vierde editie
VWO - Leerjaar 4 - 4e editie
4 vwo-unité 1, CONTACTEZ-MOI
Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.
Aktionen
Offene Liste zum Lernen
Drucken Sie die Liste als
flashcards
Liste als Textdatei exportieren
Frans
Nederlands
la peau
=
de schil / de huid
la panne
=
de pech
souhaiter
=
wensen
la grève
=
de staking
arrêter
=
stoppen
la raison
=
de reden
bienvenue
=
welkom
mince
=
verdorie
allumer
=
verlichten
agréable
=
aangenaam
le quai
=
het perron
la voie
=
het spoor
le titre de transport
=
het plaatsbewijs
monter
=
instappen
la correspondance
=
de verbinding
composter
=
stempelen
le guichet
=
het loket
le retard
=
de vertraging
descendre
=
uitstappen
la SNCF
=
de Franse spoorwegen
l’horaire
=
het tijdschema
bête
=
dom / stom
recommander
=
aanbevelen
sans doute
=
waarschijnlijk
bien que
=
hoewel
détendu
=
ontspannen
sauter
=
overslaan / springen
le proverbe
=
het spreekwoord
apprendre
=
leren
se dérouler
=
zich afspelen
il vaut mieux
=
je kunt beter
la veille
=
de dag ervoor
pâle
=
bleek
l’ouvrier
=
de arbeider
la façon
=
de manier
dès
=
zodra
rater
=
missen
quand même
=
toch
se révéler
=
blijken
le comportement
=
het gedrag
je m’en fous
=
het kan me niets schelen
le courrier
=
de post
les fournitures
=
de spullen / de benodigdheden
redoubler
=
blijven zitten / doubleren
la filière
=
het profiel
le bac / le baccalauréat
=
het eindexamen
la matière
=
het vak
la récré / la récréation
=
de pauze
l’orientation
=
de studie- of beroepskeuze
le prof principal
=
de mentor
le vêtement
=
het kledingstuk
surtout
=
vooral
joindre
=
toevoegen
rencontrer
=
ontmoeten
nul
=
slecht
c’est pourquoi
=
daarom
le passe-temps
=
de hobby
se présenter
=
zich voorstellen
en seconde
=
in de vierde klas
rester en forme
=
fit blijven
améliorer
=
verbeteren
oublier
=
vergeten
la partie du corps
=
het lichaamsdeel
si possible
=
indien mogelijk
assez
=
nogal / tamelijk
favori
=
lievelings
correspondre
=
schrijven
plein de
=
een heleboel
le samedi
=
op zaterdag / ’s zaterdags
préférer
=
liever hebben / de voorkeur geven (aan)
sortir en boîte
=
naar de disco gaan
le jeu vidéo
=
het videospelletje
télécharger sur Internet
=
downloaden van internet
faire de la danse
=
dansen
jouer de la guitare
=
gitaar spelen
jouer aux échecs
=
schaken
jouer au foot
=
voetballen
dessiner
=
tekenen
voyager
=
reizen
regarder la télé
=
tv-kijken
faire les courses
=
boodschappen doen
dur
=
moeilijk / zwaar / hard
monter la tente
=
de tent opzetten
épuisant
=
uitputtend
fils unique / fille unique
=
enig kind
rigoler
=
lol hebben
en boîte
=
in de disco / naar de disco
convaincre
=
overtuigen
terminer
=
eindigen
rassurer
=
geruststellen
le texto
=
de sms
quinze jours
=
twee weken
à peu près
=
ongeveer
être habitué à
=
gewend zijn aan
la colonie de vacances
=
het vakantiekamp
j’ai dû promettre
=
ik moest beloven
reprendre
=
opnieuw beginnen
être d’accord
=
het eens zijn
tout le monde
=
iedereen
la confiance
=
het vertrouwen
le moniteur
=
de begeleider
tomber amoureux
=
verliefd worden
grave
=
ernstig
le contraire
=
het tegenovergestelde
le maillot de bain
=
het badpak
faire du ski / skier
=
skiën
la valise
=
de koffer
ennuyeux
=
vervelend / saai
bronzer
=
zonnen / bruin worden
l’été
=
de zomer
les coordonnées
=
de persoonlijke gegevens
hebdomadaire
=
week- / wekelijks
d’abord
=
eerst
la fermeture
=
de sluiting
accueillir
=
ontvangen
le répondeur
=
het antwoordapparaat
vachement
=
hartstikke
prochainement
=
binnenkort
le port
=
de haven
se retrouver
=
elkaar weer ontmoeten
drôle
=
grappig / leuk
s’ennuyer
=
zich vervelen
se baigner
=
zwemmen
le portable
=
de mobiele telefoon
ensuite
=
vervolgens
prendre un pot
=
iets drinken
l’agence
=
het bureau
au bord de la mer
=
aan zee
veuillez
=
zou u zo vriendelijk willen zijn om
pas terrible
=
niet geweldig
posséder
=
bezitten
revoir
=
terugzien
ouvert
=
geopend
faire la fête
=
feestvieren
rentrer
=
naar huis gaan
rappeler
=
terugbellen
faire connaissance avec
=
kennismaken met
le rendez-vous
=
de afspraak
partir en vacances
=
met vakantie gaan
la bande
=
de groep