Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Frans Nederlands
  • le ski = de ski / het skiën / de ski, het skiën
  • bien sûr = natuurlijk
  • être fort en = goed zijn in
  • le foot = het voetballen
  • le basket = het basketballen
  • je déteste = ik heb een hekel aan
  • le tennis = het tennissen
  • être nul en = slecht zijn in
  • fini = afgelopen / klaar / afgelopen, klaar
  • après = na
  • un hôtel = een hotel
  • un week-end = een weekend
  • cher = duur
  • pas cher = niet duur
  • ils sont / elles sont = ze zijn
  • super = te gek
  • le blouson = het jack
  • les lunettes = de bril
  • vraiment = echt
  • trop = te / te veel / te, te veel
  • je sais = ik weet
  • zut! = stik!
  • regarde = kijk
  • pas mal = niet slecht / wel aardig / niet slecht, wel aardig
  • trente = dertig
  • quarante = veertig
  • cinquante = vijftig
  • soixante = zestig
  • soixante-dix = zeventig
  • quatre-vingts = tachtig
  • quatre-vingt-dix = negentig
  • cent = honderd
  • les vêtements = de kleren
  • le pull = de trui
  • la chaussette = de sok
  • la chaussure = de schoen
  • le gant = de handschoen
  • le pantalon = de broek
  • la basket = de sportschoen
  • la robe = de jurk
  • la jupe = de rok
  • le T-shirt = het T-shirt
  • le jean = de spijkerbroek
  • la chemise = het overhemd
  • rouge = rood
  • la femme = de vrouw
  • bleu = blauw
  • vert = groen
  • jaune = geel
  • blanc = wit
  • noir = zwart
  • un homme = een man