Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Frans Nederlands
  • la France = Frankrijk
  • un pays = een land
  • une ville = een stad
  • un village = een dorp
  • le car = de autobus
  • une auto = een auto
  • l’autoroute = de autosnelweg
  • le train = de trein
  • à = naar
  • l’océan = de oceaan
  • deux filles = twee meisjes
  • deux garçons = twee jongens
  • il = hij
  • il s’appelle = hij heet
  • il habite = hij woont
  • à / dans / dans = in
  • sport préféré = lievelingssport
  • le football = voetballen
  • voilà = daar is
  • elle = zij
  • aussi = ook
  • elle est = zij is
  • la classe = de klas
  • c’est = het is
  • c'est = dat is
  • un copain = een vriend
  • le roller = rolschaatsen / skaten
  • nouvelle = nieuw
  • le quartier = de buurt
  • tu as = je hebt / heb je
  • mal = pijn
  • oui = ja
  • non = nee
  • un peu = een beetje
  • il y a = er is
  • ça va = het gaat wel
  • j’ai = ik heb
  • et = en
  • comment = hoe
  • mignon = leuk
  • sympa = aardig
  • mais = maar
  • demain = morgen
  • le collège = de school
  • bien = goed
  • le copain = de vriend
  • je suis = ik ben
  • au revoir = tot ziens
  • elle rencontre = zij ontmoet
  • s’il vous plaît = alstublieft / alsjeblieft
  • bonjour monsieur = dag meneer
  • tu es = jij bent
  • bienvenue = welkom
  • salut Florian = hoi Florian
  • la copine = de vriendin
  • de = van
  • donc = dus
  • c’est ça = zo is het / inderdaad
  • chez = bij
  • madame = mevrouw
  • autre = ander / andere
  • Bonjour. = Dag.
  • Ça va? = Hoe gaat het?
  • Ça va bien. = Het gaat goed.
  • Salut. = Hoi.
  • Merci. = Dank je wel. / Dank u wel.
  • Au revoir. = Tot ziens.