Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Engels Nederlands
  • display = beeldscherm
  • operating system = besturingssysteem
  • require = nodig hebben
  • built-in = ingebouwd
  • slot = gleuf
  • childhood = kindertijd
  • adolescence = puberteit
  • mood swing = stemmingswisseling
  • beverage = drankje
  • nerve = zenuw
  • graph = grafiek
  • measurement = meting
  • hook up = vastmaken
  • conduct = geleiden
  • state of mind = gemoedstoestand
  • nevertheless = niettemin
  • multiple = divers
  • pattern = patroon
  • heat gun = lijmpistool
  • grid = rooster
  • cloth = doekje
  • get rid of = zich ontdoen van
  • fingerprint = vingerafdruk
  • properly = op de juiste manier
  • body language = lichaamstaal
  • cross arms = armen over elkaar doen
  • subtle = subtiel
  • gesture = gebaar
  • shift = verandering
  • indicate = aangeven
  • written language = schrijftaal
  • mixed = tegenstrijdig
  • yet = echter
  • get the sense of = het gevoel krijgen
  • stutter = stotteren
  • differ = verschillen
  • pick up on = opvangen
  • express = uitdrukken
  • consequently = dus
  • force = dwingen
  • bore = saaie boel
  • of no interest = van geen belang
  • nervousness = nervositeit
  • fidget with = spelen met
  • outsider = buitenstaander
  • pronounce = uitspreken
  • stress = beklemtonen
  • sociable = gezellig
  • make a point of = staan op
  • catch up with = bijkletsen met
  • therefore = daarom
  • interact = iets samen doen
  • efficiency = doelmatigheid
  • linger = rondhangen
  • dine = dineren
  • on the other hand = anderzijds
  • What's the deal? = Hoe zit dat?
  • diversity = verscheidenheid
  • native = autochtone
  • coconut = kokosnoot
  • seed = pit
  • stem = steel
  • scrape = schrapen
  • puree = pureren
  • pour = gieten
  • cinnamon = kaneel
  • handle = hendel
  • jar = beker
  • blade = mes
  • progress = vooruitgang
  • value = waar voor z'n geld
  • provenance = herkomst
  • resolve = besluit
  • chores = huishoudelijke klusjes
  • turnover = winst
  • sufficiently = voldoende
  • source = bron
  • strap = bandje