Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Engels Nederlands
  • air force = luchtmacht
  • announce = bekendmaken
  • answer the phone = telefoon opnemen
  • army = leger
  • bulletin board = mededelingenbord
  • competitor = concurrent
  • consequence = gevolg
  • consider = overwegen
  • corporation = grote onderneming
  • customer = klant
  • daily life = dagelijks leven
  • dress appropriately = netjes kleden
  • duty = taak
  • exactly = precies
  • face-to-face = rechtstreeks
  • function = functioneren
  • get fired = ontslagen worden
  • graduate = afstuderen
  • late = te laat
  • loner = eenling
  • look a mess = er slordig uitzien
  • make a good impression = een goede indruk maken
  • measure = maatregel
  • navy = marine
  • protection = bescherming
  • security instructions = veiligheidsinstructies
  • slam doors = met de deuren slaan
  • strictly forbidden = streng verboden
  • switch off = uitzetten
  • switch on = aanzetten
  • turn into = worden
  • apply for = solliciteren naar
  • assume = veronderstellen
  • assure = verzekeren
  • behaviour = gedrag
  • bully = pesten
  • continually = constant
  • decorate = schilderen en behangen
  • employer = werkgever
  • enquiry = verzoek om informatie
  • gain experience = ervaring opdoen
  • increasingly difficult = steeds moeilijker
  • inexperienced = onervaren
  • job opportunity / opening = vacature
  • laugh at = uitlachen
  • require = eisen van
  • requirement = eis
  • research = onderzoek doen naar
  • the law = de wet
  • train = stage lopen
  • trainee = stagiair
  • challenge = uitdaging
  • cleaner = schoonmaker
  • gap year = een jaar ertussenuit
  • hire someone = iemand in dienst nemen
  • job interview = sollicitatiegesprek
  • make an appointment / schedule an appointment = afspraak maken
  • nervous = zenuwachtig
  • reference = referentie
  • study economics = economie studeren
  • summer job = vakantiebaan
  • temporary job = tijdelijke baan
  • waitress = serveerster
  • attend school = naar school gaan
  • notice = bericht
  • pool = zwembad
  • responsible for = verantwoordelijk voor
  • since = omdat
  • take care of = zorgen voor
  • walk the dog = de hond uitlaten
  • weekday = doordeweekse dag
  • application form = sollicitatieformulier
  • benefit from = profiteren van
  • brush = borstel
  • chemist = chemicus
  • clear up = opruimen
  • cut the grass / mow the lawn = gras maaien
  • dentist = tandarts
  • designer = ontwerper
  • gamble = gok
  • hourly wage = uurloon
  • labour market = arbeidsmarkt
  • lawyer = advocaat
  • make money = geld verdienen
  • nurse = verpleegkundige
  • pay attention to = letten op
  • politician = politicus
  • psychologist = psycholoog
  • quality = eigenschap
  • reliable = betrouwbaar
  • satisfied = tevreden
  • slip out of your hand = uit je hand glippen
  • social worker = maatschappelijk werker
  • source of income = bron van inkomsten
  • sufficient = voldoende
  • sunscreen = zonnebrandcrème
  • unemployed = werkloos
  • value = waarde
  • vet = dierenarts
  • work experience = werkervaring
  • yard = tuin