Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Engels Nederlands
  • alive = in leven
  • around = rond
  • bicycle = fiets
  • blow = blazen
  • blew = blies
  • blown = geblazen
  • damage = schade
  • furniture = meubels
  • hit = raken / raakte / geraakt
  • incredible = ongelofelijk
  • luckily = gelukkig
  • once = een keer
  • piece = stuk
  • twice = twee keer
  • unusual = ongewone
  • attack = aanvallen
  • behaviour = gedrag
  • bench = bankje
  • business = zaak
  • death = dood
  • factory = fabriek
  • personality = persoonlijkheid
  • plan = van plan zijn
  • set up = opzetten
  • steam = stoom
  • threaten = bedreigen
  • treat = behandelen
  • unfortunately = helaas
  • anyway = maar goed
  • front door = voordeur
  • hike = voetreis
  • shape = vorm
  • accident = ongeluk
  • annual = jaarlijks
  • born = geboren
  • case = geval
  • cheer up = opvrolijken
  • clear = duidelijk
  • cry = huilen
  • feel = voelen
  • felt = voelde / gevoeld
  • hole = gat
  • however = echter
  • issue = probleem
  • practice = oefening
  • rare = zeldzame
  • remember = zich herinneren
  • similar = vergelijkbare
  • thunder and lightning = donder en bliksem
  • tiny = piepklein
  • upside down = ondersteboven
  • wall = muur
  • while = hoewel
  • wonder = zich afvragen