Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Engels Nederlands
  • boots = laarzen / hoge schoenen
  • brand = merk
  • build = bouwen
  • comfortable = gemakkelijk
  • cosmetics = cosmetica
  • electronics = elektronica
  • floor = verdieping
  • gadget = apparaatje
  • gift = cadeau
  • good luck = geluk / succes
  • out of fashion = uit de mode
  • raincoat = regenjas
  • shopping centre / shopping mall = winkelcentrum
  • spot = plek
  • store = opslaan
  • suitcase = koffer
  • unpack = uitpakken
  • wear = dragen
  • according to = volgens
  • autumn = najaar
  • be tired of = genoeg hebben van
  • choose = kiezen
  • describe = omschrijven
  • early = jong / vroeg
  • gloves = handschoenen
  • hold = houden
  • honour = eer
  • pencil case = pennendoos
  • scarf = sjaal
  • seldom = zelden
  • sheet = laken
  • spend = besteden
  • take place = plaatsvinden / gebeuren
  • trousers = broek
  • acceptable = geaccepteerd
  • achieve = bereiken / presteren
  • belong to = horen bij
  • cell phone = mobiele telefoon
  • connect = verbinden
  • goal = doel / doelstelling
  • own = bezitten
  • population = bevolking
  • probably = waarschijnlijk
  • protect = beschermen
  • relationship = relatie
  • society = maatschappij
  • stress = benadrukken
  • taste = smaak
  • tool = hulpmiddel
  • exciting = spannend
  • get changed = zich omkleden
  • suit = staan / goed staan
  • try on = passen