Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Engels Nederlands
  • airport = vliegveld / luchthaven
  • ask = vragen
  • bag = tas
  • bring = meenemen
  • buy = kopen
  • check = controleren
  • choose = kiezen
  • clothes = kleren
  • difficult / hard / difficult = moeilijk
  • easy = gemakkelijk / makkelijk
  • flight = vlucht
  • fly = vliegen
  • hour = uur
  • know = weten
  • need = nodig hebben
  • pack = inpakken
  • party = feest
  • say goodbye = afscheid nemen
  • between = tussen
  • camera = camera / fototoestel
  • fast = snel
  • heavy = zwaar
  • jumper / sweater / sweater = trui
  • nice = leuk / aardig
  • night = nacht
  • noise = geluid
  • possible = mogelijk
  • story = verhaal
  • strange = vreemd
  • ticket = kaartje
  • train = trein
  • trainers = sportschoenen
  • woman = vrouw
  • behind = achter
  • eat = eten
  • enjoy = fijn vinden / leuk vinden
  • icecream = ijsje / ijs
  • laugh = lachen
  • on holiday = op vakantie
  • sleep = slapen
  • store / shop = winkel
  • think = denken / vinden
  • wait = wachten
  • want = willen
  • call / phone = bellen
  • get home = thuis komen
  • home = thuis
  • jeans = spijkerbroek
  • shoes = schoenen
  • show = laten zien
  • uncle = oom
  • sometimes = soms