Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Engels Nederlands
  • amazing = verbazingwekkend
  • artist = kunstenaar
  • button = knop / knoop
  • clock = klok
  • crash = verongelukken / botsen
  • drawing = tekening
  • electricity = elektriciteit
  • elevator = lift
  • exciting = opwindend / spannend
  • fly - flew - flown = vliegen - vloog - gevlogen
  • history = geschiedenis
  • horrible = afschuwelijk
  • human body = menselijk lichaam
  • invention = uitvinding
  • motorbike = motor / motorfiets
  • rocket = raket
  • science = wetenschap
  • space travel = ruimtevaart
  • technology = technologie
  • think - thought - thought = denken - dacht - gedacht
  • together = samen
  • wonder = zich afvragen
  • band-aid = pleister
  • call after = noemen naar
  • collect = verzamelen
  • complain = klagen
  • describe = beschrijven
  • deserve = verdienen
  • discovery = ontdekking
  • impossible = onmogelijk
  • lie = leugen
  • mirror = spiegel
  • practice = oefening
  • vacuum cleaner = stofzuiger
  • zipper = rits
  • accept = accepteren
  • all the time = constant / voortdurend
  • an hour = per uur
  • begin - began - begun = beginnen - begon - begonnen
  • bring - brought - brought = brengen - bracht - gebracht / meebrengen - bracht mee - meegebracht
  • competition = wedstrijd
  • complete = afmaken / voltooien
  • exist = bestaan
  • improve = verbeteren
  • journey = reis
  • main / major = belangrijkste
  • past = verleden
  • present = heden
  • reach = bereiken
  • store = opslaan / bewaren
  • take part in = meedoen aan
  • telephone set = telefoontoestel
  • tell - told - told = vertellen - vertelde - verteld
  • tour = rondleiding
  • as usual = zoals gewoonlijk
  • car = auto
  • chew = kauwen
  • during = tijdens
  • forget - forgot - forgotten = vergeten - vergat - vergeten
  • inside = binnen
  • meet - met - met = ontmoeten - ontmoette - ontmoet / afspreken - sprak af - afgesproken
  • nearly = bijna
  • page = pagina
  • send back = terugsturen
  • take a picture = een foto nemen / een foto maken
  • translate = vertalen