Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Engels Nederlands
  • accident = ongeluk
  • blanket = deken
  • break - broke - broken = breken - brak - gebroken
  • clever = slim
  • come - came - come = komen - kwam - gekomen
  • do - did - done = doen - deed - gedaan
  • doctor = dokter
  • drop = laten vallen / dalen
  • for example = bijvoorbeeld
  • go - went - gone = gaan - ging - gegaan
  • hard work = hard werken
  • hurt - hurt - hurt = bezeren - bezeerde - bezeerd
  • kick = schoppen
  • move = bewegen / verplaatsen
  • muscle = spier
  • painful = pijnlijk
  • patient = patiënt
  • back = rug
  • behaviour = gedrag
  • chest = borst
  • disease = ziekte
  • elbow = elleboog
  • gym = sportzaal / sportclub
  • in case of = in geval van
  • level = niveau
  • nowadays = tegenwoordig
  • replace = vervangen
  • risk = risico
  • shoulder = schouder
  • support = ondersteunen / helpen
  • thigh = dij
  • twice = twee keer
  • work out = fitnessen
  • crisps = chips
  • diary = dagboek / agenda
  • eat - ate - eaten = eten - at - gegeten
  • prepare a meal = eten klaarmaken
  • read - read - read = lezen - las - gelezen
  • speak - spoke - spoken = spreken - sprak - gesproken
  • strong = sterk
  • usually = gewoonlijk
  • worry = zich zorgen maken
  • be = zijn
  • been = geweest
  • expect = verwachten
  • get past = voorbij kunnen
  • if possible = indien mogelijk
  • this morning = vanochtend
  • waiting room = wachtkamer
  • was = was
  • were = waren