DE
NL
FR
DE
ES
IT
Vokabeln lernen
Tipps
Lernmethode
Start
Wozzol
Tipps
Lernmethode
Vokabellisten
Nachrichten
Vokabeln lernen
Wenn Sie mehr Vokabeln in einer Fremdsprache lernen möchten, lassen Sie es uns wissen.
Kontaktieren Sie uns
Vokabelliste
Vokabellisten
Engels
Cambridge University Press
English in Mind Second edition
A2 - Deel 1 - 2e editie
Hoofdstuk 2 - Helping other people
Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.
Aktionen
Offene Liste zum Lernen
Drucken Sie die Liste als
flashcards
Liste als Textdatei exportieren
Engels
Nederlands
Africa
=
Afrika
to agree
=
overeenkomen
around
=
door
award / prize
=
prijs
badge
=
naamkaartje
to become
=
worden
big
=
groot
black
=
zwart
bracelet
=
armband
Britain
=
Groot-Brittannië
busy
=
druk
to clean
=
schoonmaken
clothing
=
kleding
community
=
gemeenschap
conservation
=
bescherming
conversation
=
gesprek
to cook / to do the cooking
=
koken
country
=
land
designer
=
ontwerper
dialogue
=
dialoog
difficult
=
moeilijk
doctor
=
dokter
easy
=
gemakkelijk
eight
=
acht
else
=
nog meer
expression
=
uitdrukking
fine / well
=
goed
game
=
spel
to give (someone) a hand
=
(iemand) een handje helpen
to go to university
=
naar de universiteit gaan
guest
=
gast
hard
=
hard
hardly ever
=
vrijwel nooit
to have a shower
=
een douche nemen
heavy
=
zwaar
homework
=
huiswerk
housework
=
huishouden
important
=
belangrijk
inside
=
binnen
ironing
=
strijken
jewellery
=
sieraden
just
=
alleen
kitchen
=
keuken
Let's (follow her)
=
Laten we (haar volgen)
light
=
licht
list
=
lijst
lunch
=
middageten
mad
=
gek
to mean
=
betekenen
metal
=
metaal
mobile
=
mobiel
month
=
maand
Namibia
=
Namibië
to need
=
behoeven / nodig hebben
Net
=
Internet
never
=
nooit
next
=
volgende
nice
=
leuk
payment
=
betaling
phrase
=
zin
to pin
=
vastspelden
pity
=
jammer
place
=
plek
plastic
=
plastic
to prepare
=
voorbereiden
to push
=
duwen
quick
=
snel
ready
=
klaar
right
=
juist
scene
=
scène
sick
=
ziek
situation
=
situatie
six
=
zes
southern
=
zuidelijk
to surf
=
surfen
tent
=
tent
to tidy
=
opruimen
tonight
=
vannacht
to train
=
opleiden
to travel
=
reizen
uniform
=
uniform
upstairs
=
boven
village
=
dorp
washing
=
was
washing machine
=
wasmachine
washing-up
=
afwas
well
=
zo
to work
=
werken
world
=
wereld
wrist
=
pols
young
=
jong