Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Engels Nederlands
  • begins = begint
  • course = cursus (de)
  • has finished = is afgelopen
  • it = hij
  • Monday = maandag
  • may = mei
  • Friday = vrijdag
  • june = juni
  • days = dagen
  • per = per
  • week = week (de)
  • each = elke
  • except = behalve
  • Wednesday = woensdag
  • time(s) = maal / keer (de)
  • in the morning = 's ochtends / 's morgens
  • in the afternoon = 's middags
  • many = veel
  • late = laat
  • at what time = hoe laat
  • begin = beginnen
  • lessons = lessen
  • timetable = rooster (het)
  • there is = er is
  • group = groep (de)
  • am = zit
  • at = om
  • hour (o'clock) = uur
  • time = tijd (de)
  • on time = op tijd
  • everybody = iedereen
  • nobody = niemand
  • comes = komt
  • too = te
  • take/last = duren
  • takes/lasts = duurt
  • from = van
  • to = tot / naar
  • (class)room = lokaal (het)
  • other = andere
  • then = dan
  • ready = klaar
  • do homework = doen huiswerk
  • homework = huiswerk (het)
  • our = ons
  • for = voor
  • next = volgende
  • go = gaan
  • home = naar huis
  • sometimes = soms
  • not yet = nog niet
  • in the evening = 's avonds
  • another = nog een
  • text = tekst (de)
  • how much/many = hoeveel
  • weekend = weekend (het)
  • free = vrij
  • Saturday = zaterdag
  • Sunday = zondag
  • closed = dicht
  • people = mensen
  • almost = bijna