- Duits Nederlands
- die Pauschalreise = de all-in reis
- das Gepäck = de bagage
- die Utensilien = de benodigdheden
- gesichert = beveiligd
- der Beistelltisch = het bijzettafeltje
- die Dienstleistung = de dienstverlening
- das Getränk = het drankje
- der Speiseraum = de eetzaal
- der Bereich = het gebied
- die Laune = het humeur
- die Auskünfte = de informatie
- die Anlage = de installatie
- das Zimmermädchen = het kamermeisje
- das Wahlmenü = het keuzemenu
- das Kleinhotel = het kleine hotel
- der Kühlschank = de koelkast
- der Frühbucherrabatt = de korting voor vroegboekers
- die Zeitung = de krant
- die Näherei = de naaiwerkplaats
- die Nebensaison = het naseizoen
- brauchen = nodig hebben
- das Frühstück = het ontbijt
- betriebsbereit = operationeel
- das Betreuung = de opvang / begeleiding
- reibungslos = probleemloos
- die Instandsetzung = de reparatie
- das Bügelbrett = de strijkplank
- erfolgreich = succesvol
- die Frist = de termijn
- einzigartig = uniek
- Zuständig sein = verantwoordelijk zijn
- der Aufenthaltsraum = de verblijfsruimte
- die Wäscherei = de wasserij
- die Ablagefläche = het aanrechtblad
- der Geschäftsreisende = de zakenreiziger
- bargeldlos = zonder contant geld