Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Duits Nederlands
  • Willkommen in unserem Hostel. = Welkom in ons hostel.
  • Aktivitäten in der Umgebung = activiteiten in de omgeving
  • An der Rezeption können Sie ein- und auschecken. = Aan de receptie kunt u in- en uitchecken.
  • das WiFi-Passwort = het wifi-wachtwoord
  • Dort finden Sie weitere Informationen. = Daar vindt u verdere informatie.
  • Hier können Sie Ihren Schlüssel abgeben / abholen. = Hier kunt u uw sleutel inleveren / afhalen.
  • Ich erkläre Ihnen, was für Räume wir haben. = Ik zal u uitleggen wat voor ruimtes we hebben.
  • Ich erkläre Ihnen, wo sich die Räume befinden. = Ik zal u uitleggen waar zich de ruimtes bevinden.
  • Ich erzähle Ihnen, welchen Service wir bieten. = Ik vertel u welke service we bieden.
  • Man kann hier die Bettwäsche wieder abgeben. = Je kunt hier het bedlinnen weer inleveren.
  • Wir beantworten gern Ihre Fragen. = We beantwoorden graag uw vragen.
  • ein Gebäude beschreiben = een gebouw beschrijven
  • am Anfang = aan het begin
  • Am Ende des Korridors sind die Toiletten. = De toiletten bevinden zich aan het eind van de gang.
  • auf dem Dachboden = op zolder
  • auf dem Gang / im Korridor = in de gang
  • der Ausgang = de uitgang
  • der Eingang = de ingang
  • der Fahrstuhl / der Aufzug / der Lift = de lift
  • Die Duschen befinden sich gegenüber. = De douches bevinden zich ertegenover.
  • Die Zimmer liegen auf der rechten Seite des Korridors. = De kamers liggen aan de rechterkant van de gang.
  • Dorthin gelangen Sie über die Treppe. = Daar komt u via de trap.
  • Gleich neben dem Treppenhaus ist ein Fahrstuhl. = Er is een lift direct naast het trappenhuis.
  • im Erdgeschoss = op de begane grond
  • Im Keller haben wir eine Sauna und einen Fitnessraum. = In de kelder hebben we een sauna en een fitnessruimte.
  • in der ersten Etage / im ersten Stock = op de eerste etage / op de eerste verdieping
  • Neben dem Aufenthaltsraum finden Sie die Küche. = Naast de gemeenschappelijke lounge vindt u de keuken.
  • Neben der Rezeption befindet sich der Aufenthaltsraum. = Naast de receptie bevindt zich de gemeenschappelijke lounge.
  • Sie stehen jetzt an der Rezeption. = U staat nu aan de receptie.
  • Räume beschreiben = Ruimtes beschrijven
  • am Ende = aan het eind
  • an der Decke = aan het plafond
  • auf dem Boden / auf dem Fußboden = op de grond
  • auf der linken Seite = aan de linkerkant
  • auf der rechten Seite = aan de rechterkant
  • da = daar
  • dort an der Wand = daar aan de muur
  • in der Ecke = in de hoek
  • in der Mitte = in het midden
  • oben = boven
  • unten = beneden
  • Ausstattung beschreiben = faciliteiten beschrijven
  • die Sauna benutzen = de sauna gebruiken
  • Dort haben Sie auch die Möglichkeit fernzusehen. = Daar heeft u ook de mogelijkheid tv te kijken.
  • Dort steht das Frühstück. = Daar staat het ontbijt.
  • Im Aufenthaltsraum kann man den Computer benutzen. = In de gemeenschappelijke lounge kun je de computer gebruiken.
  • Im Fitnessraum kann man Sport treiben. = In de fitnessruimte kun je sporten.
  • In den Duschen kann man Zähne putzen und sich duschen. = In de douches kun je je tanden poetsen en douchen.
  • In den Zimmern kann man schlafen. = In de kamers kun je slapen.
  • In der Ecke steht auch ein Computer mit Internetverbindung. = In de hoek staat ook een computer met internetverbinding.
  • In der Küche kann man kochen und frühstücken. = In de keuken kun je koken en ontbijten.
  • In der Küche steht ein Automat für warme Getränke. = In de keuken staat een automaat met warme dranken.
  • In der Sauna kann man schwitzen. = In de sauna kun je zweten.
  • Mit dem Fahrstuhl kann man nach oben und unten fahren. = Met de lift kun je je naar boven en beneden verplaatsen.
  • Achten Sie bitte darauf, dass das Rauchen nicht erlaubt ist. = Let erop dat roken niet is toegestaan.
  • Das Rauchen ist nur in der Raucherecke erlaubt. = Het roken is alleen in de rokershoek toegestaan.
  • der Notausgang = de nooduitgang
  • die Regel = de regel
  • draußen / außen = buiten
  • Draußen befindet sich eine geschützte Raucherecke. = Buiten bevindt zich een beschutte rokershoek.
  • drinnen / innen = binnen
  • im gesamten Gebäude = in het hele gebouw
  • neben dem Nachteingang = naast de nachtingang
  • Noch ein paar wichtige Dinge. = Nog een paar belangrijke zaken.
  • Rauchen ist hier verboten. = Roken is hier verboden.
  • Sie dürfen hier nicht rauchen. = U mag hier niet roken.
  • Wenn Sie wertvolle Gegenstände haben, können Sie die Schließfächer benutzen. = Als u waardevolle spullen heeft, kunt u de kluisjes gebruiken.
  • Außerdem besteht die Möglichkeit, ein Fahrrad zu mieten. = Bovendien is het mogelijk een fiets te huren.
  • Ich habe eine Frage. = Ik heb een vraag.
  • Könnten Sie mir erklären, wie der Automat funktioniert? = Zou u mij kunnen uitleggen hoe de automaat werkt?
  • Ja, natürlich. = Ja, natuurlijk.
  • Einen Moment noch, bitte. = Eén moment nog, alstublieft.
  • Ich muss erst noch in den Keller. = Ik moet eerst nog naar de kelder.
  • Dann zeige ich Ihnen, wie das geht. = Dan laat ik u zien hoe dat werkt.
  • Kommen Sie mit? = Loopt u mee?
  • Ich zeige Ihnen, was Sie machen müssen. = Ik laat u zien wat u moet doen.
  • Das funktioniert so. = Het werkt zo.
  • Man macht das so. = Je doet het zo.
  • Sie müssen das so machen. = U moet dat zo doen.
  • erst = eerst
  • dann = dan
  • zum Schluss = ten slotte
  • Drücken Sie diese Taste. = Drukt u deze toets in.
  • Sie wählen mit diesen Tasten, ob Sie Tee oder Kaffee möchten. = U kiest met deze toets of u thee of koffie wilt.
  • Sie können mit den Pfeiltasten die Stärke wählen. = U kunt met de pijltjestoetsen de sterkte kiezen.
  • auswählen, wie viel Zucker man möchte = kiezen hoeveel suiker je wilt
  • Hier können Sie drücken, wenn Sie keinen Zucker möchten. = Hier kunt u drukken als u geen suiker wilt.
  • Sie geben an, wie Sie bezahlen möchten. = U geeft aan hoe u wilt betalen.
  • Der Automat wechselt leider nicht. = De automaat geeft helaas geen wisselgeld.
  • Sie brauchen passendes Bargeld. = U heeft gepast contant geld nodig.
  • Sie können mit EC-Karte bezahlen. = U kunt met de pinpas betalen.
  • mit der Kreditkarte bezahlen = met de creditcard betalen