Wozzol

Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.

  • Duits Nederlands
  • empfinden = aanvoelen / ervaren
  • einschränken = beperken
  • belegen = bewijzen / (een kamer) innemen/ (cursus) volgen
  • durchfallen = buizen
  • absolvieren = een studie met succes afsluiten / afstuderen
  • genießen = genieten
  • einteilen = indelen
  • mischen = mengen
  • aufführen = opvoeren
  • sich verstehen = overeenkomen / elkaar begrijpen
  • bestehen = bestaan / slagen (examen)
  • reden / sprechen = spreken
  • trainieren = trainen
  • verlieren = verliezen
  • sammeln = verzamelen
  • sich engagieren = zich engageren
  • sich halten für = zichzelf zien als…
  • halten für = vinden (mening)
  • bei der Fahrprüfung durchfallen = voor het rijexamen buizen
  • er hält sich für einen Künstler = hij ziet zichzelf als een kunstenaar
  • ich halte das für blöd = ik vind dat idioot
  • ein Studium absolvieren = een studie afronden
  • einen Kurs belegen = een cursus volgen
  • alle Zimmer sind belegt = alle kamers zijn bezet
  • 2017 absolviere ich = in 2017 studeer ik af
  • ich habe mein Studium 2018 absolviert = ik heb mijn studie in 2018 afgerond
  • ein Praktikum absolvieren = stage lopen
  • den Urlaub genießen = van de vakantie genieten
  • er hat die Prüfung bestanden = hij is geslaagd voor het examen
  • Briefmarken sammeln = postzegels verzamelen