DE
NL
FR
DE
ES
IT
Vokabeln lernen
Tipps
Lernmethode
Start
Wozzol
Tipps
Lernmethode
Vokabellisten
Nachrichten
Vokabeln lernen
Wenn Sie mehr Vokabeln in einer Fremdsprache lernen möchten, lassen Sie es uns wissen.
Kontaktieren Sie uns
Vokabelliste
Vokabellisten
Aardrijkskunde
De Wereld van
VMBO-KGT - Leerjaar 2 - Editie 2
Hoofdstuk 2.0 - Opbouw en afbraak
Bitte überprüfen Sie, ob die Vokabelliste richtig ist, bevor Sie sie lernen.
Aktionen
Offene Liste zum Lernen
Drucken Sie die Liste als
flashcards
Liste als Textdatei exportieren
Vraag
Antwoord
aardbeving
=
Trilling van de aarde, meestal veroorzaakt door een plotselinge verschuiving van aardplaten.
aardkern
=
Gloeiend hete binnenste van de aarde.
aardkorst
=
Vaste laag gesteente aan de buitenkant van de aarde.
aardmantel
=
Laag heet gesteente tussen de aardkorst en de aardkern.
aardplaat
=
Stuk van de aardkorst dat langzaam op het gesmolten gesteente in de aardmantel beweegt.
afzetting
=
Het neerleggen van verweringsmateriaal als de transportsnelheid van water, wind of ijs afneemt.
cultuurlandschap
=
Landschap dat vooral door mensen is gemaakt.
epicentrum
=
Plaats aan het aardoppervlak direct boven de aardbeving.
erosie
=
Uitschurende werking van water, ijs en wind.
geiser
=
Bron die met min of meer regelmatige tussenpozen heet water en stoom hoog in de lucht spuit.
grondsoort
=
Het materiaal waaruit de ondergrond bestaat.
Hoog-Nederland
=
Deel van Nederland dat boven NAP ligt.
hoogtelijn
=
Lijn op een kaart die punten met dezelfde hoogte met elkaar verbindt.
ijstijd
=
Lange periode waarin de temperatuur op aarde een stuk lager was dan nu.
kegel
=
Hoge kraterrand ontstaan uit gestolde lava, modder en steen.
krater
=
Vulkaanopening waaruit lava, gas of as komt.
Laag-Nederland
=
Deel van Nederland dat onder NAP ligt.
landschap
=
Zichtbare deel van het aardoppervlak.
lava
=
Magma dat bij een vulkaanuitbarsting uit de krater is gestroomd.
löss
=
Fijn zand dat afgezet is door de wind.
magma
=
Gesmolten gesteente dicht onder de aardkorst.
magmakamer
=
Grote ruimtes in de aardkorst vol met gloeiend gesmolten gesteente.
Normaal Amsterdams Peil (NAP)
=
Gemiddelde hoogte van de zeespiegel.
reliëf
=
Hoogteverschillen in het landschap.
schaal van Richter
=
Meetmethode om de kracht van een aardbeving uit te drukken in een getal.
schildvulkaan
=
Vulkaan met een flauwe helling met een rustige uitstroom van dunne lava onder weinig druk.
seismoloog
=
Aardbevingsdeskundige.
stratovulkaan
=
Kegelvulkaan met steile hellingen met explosieve uitbarstingen van stroperig magma onder hoge druk.
stuwwal
=
Door een gletsjer opgeduwde heuvel.
tsunami
=
Hoge vloedgolf die kan ontstaan door een zware aardbeving in de oceaan.
veen
=
Grondsoort die bestaat uit plantenresten.
verwering
=
Afbraak van gesteenten door onder andere de invloed van het weer en de plantengroei.
verweringsmateriaal
=
Losgekomen gesteente dat door verwering in stukken is gebroken.
vulkaan
=
Berg die is opgebouwd uit materiaal dat uit het binnenste van de aarde is uitgeworpen of uitgevloeid.