Dutch : German groot = groß klein = klein de dag = der Tag de nacht = die Nacht donker = dunkel licht = hell de zomer = der Sommer de winter = der Winter open = offen gesloten = geschlossen langzaam = langsam snel = schnell de liefde = die Liebe de haat = der Hass de oorlog = der Krieg de vrede = der Frieden hoog = hoch laag = niedrig nieuw = neu oud = alt