Dutch : German de dag = der Tag de nacht = die Nacht de week = die Woche het uur = die Stunde de minuut = die Minute de seconde = die Sekunde het jaar = das Jahr het moment = der Moment de kalender = der Kalender de klok = die Uhr de tijd = die Zeit de ochtend = der Morgen de middag = der Mittag de avond = der Abend de zaterdag = der Samstag de zondag = der Sonntag gisteren = gestern vandaag = heute morgen = morgen vroeg = früh