- Dutch German
- de lucht = der Himmel
- de regen = der Regen
- de sneeuw = der Schnee
- het weer = das Wetter
- de winkel = der Laden
- het geld = das Geld
- de prijs = der Preis
- de markt = der Markt
- het werk = die Arbeit
- de school = die Schule
- de student = der Student
- de leraar = der Lehrer
- het vak = das Fach
- de les = die Stunde
- de klas = die Klasse
- het examen = die Prüfung
- de vakantie = der Urlaub
- het spel = das Spiel
- de sport = der Sport
- het team = die Mannschaft