Spaans : Nederlands
seducir = verleiden
la obligación = de verplichting
el tutor = de leraar
atragantar = in de keel blijven steken
el cerebelo = de kleine hersenen
la saliva = het speeksel
el serrín = het zaagsel
la chispa = de vonk
la magia = de magie
en vano = vergeefs
el individuo = het individu
prender fuego = vlam vatten
el fuego = het vuur
el coleccionista = de verzamelaar
el cementerio = het kerhof
ambientar en = situeren in
filosófico = filosofisch
la sinopsis = de samenvatting
el amanecer = de dageraad
el muchacho = de jongen
la muchacha = het meisje
el rumbo = de loop
la técnica = de techniek
narrativo = vertel-
entrelazar = vervlechten
la trama = de intrige
el enigma = het raadsel
las muñecas rusas = de matroesjka-poppetjes
el palacio = het paleis
la medianoche = de middernacht
la venta = de verkoop
el ángel = de engel
catalán = Catalaans
inventar = verzinnen
el lector = de lezer
la certeza = de zekerheid
mínimo = minste
la acogida = de ontvangst
agradecer = dankbaar zijn voor
agradecerse = op prijs gesteld worden
el fragmento = het fragment
el mecanismo = het mechanisme
el recurso = het hulpmiddel
explorar = verkennen