Spaans : Nederlands
hace tiempo = allang
el mismo/la misma = dezelfde
irascible = driftig
enorme = enorm
paciente = geduldig
broma = het grapje
celoso/a = jaloers
carácter = het karakter
cotillear = kletsen
rizo = de krul
parecerse = lijken op
igual que.. = net zo … als
nariz = de neus
impaciente = ongeduldig
recto/a = recht
cigarrillo = de sigaret
sociable = sociaal
morirse = sterven
recio/a = stoer
aspecto = het uiterlijk
traicionero/a = vals
alegre = vrolijk
pasear = wandelen
suave = zacht
acordarse = zich herinneren
cantar = zingen
aquellos/aquellas = zulk