Spaans : Nederlands
empezar = beginnen
repartir = uitdelen
allá = daar
lindo = mooi
la pollera = de rok
bárbaro = fantastisch
buscar = zoeken
el baile = de dans
la feria = het jaarfeest
el churro = de gefrituurde deegstengel
un montón de = een heleboel
estuvieron comiendo = ze waren aan het eten
el novio = de vaste vriend
la novia = de vaste vriendin
horrible = verschrikkelijk
la catedral = de kathedraal
la lección = de les