Spaans : Nederlands importante = belangrijk el puente = de brug el centro = het centrum el templo = de tempel religioso = godsdienstig / religieus islámico = islamitisch la mezquita = de moskee convertirse = veranderen la catedral = de kathedraal cristiano = christelijk el monumento = het monument el océano = de oceaan estrecho = smal el continente = het werelddeel el trasporte = het vervoer el museo = het museum el ser humano = de mens dedicar a = wijden aan la muerte = de dood encontrarse = zich bevinden junto a = naast declarar = uitroepen la cultura = de cultuur la infancia = de kinderjaren feliz = gelukkig la historia = de geschiedenis nadie = niemand amar = houden van crecer = opgroeien el sol = de zon abandonar = verlaten maltratar = mishandelen preguntar = vragen negar = niet geven el honor = de eer el perdón = de vergiffenis soñar = dromen olvidar = vergeten volar = vliegen cantar = zingen llegar = aankomen inventar = uitvinden pisar = lopen op la luna = de maan la vez = de keer la suerte = het geluk el protagonista = de hoofdpersoon la película = de film