Spaans : Nederlands la mitología = de mythologie rodear = omgeven oralmente = mondeling poblar = bevolken los europeos = de Europeanen el murciélago = de vleermuis desgraciado = lelijk / lomp la mariposa = de vlinder desnudo = naakt la pluma = de veer el creador / la creadora = de schepper en mi nombre = in mijn naam el ave = de vogel bello = mooi agitar = op en neer bewegen el ala = de vleugel el arco iris = de regenbog presumir = opscheppen burlarse de = de spot drijven met ofender = beledigen cazar = jagen imaginario = denkbeeldig detener = ophouden / vertragen la yerba mate = het matéblaadje guaraní = van de Guarani-indianen la nube = de wolk rosado = roze nocturno = avond- / nacht- de pronto = plotseling el jaguar = de jaguar atacar = aanvallen matar = doden la flecha = de pijl instantáneamente = ogenblikkelijk recompensar = belonen prometer = beloven la fatiga = de vermoeidheid aligerar = verlichten la pena = het verdriet / de pijn