Latijn : Nederlands
ceterus = overig / ander
nos = wij / ons (nom. en acc.)
peto (petĕre) / petivi / petitus = streven naar / proberen te bereiken / vragen / gaan naar / afgaan op
maleficium = wandaad / misdaad / misdrijf
fortis = dapper / sterk / krachtig
audax / -acis = moedig / overmoedig / brutaal
resisto (resistĕre) / restiti + dat. = zich verzetten tegen / weerstand bieden aan
nisi = als niet / tenzij / behalve / dan
ostendo (ostendĕre) / ostendi = tonen / laten zien
audacia = dapperheid / moed / overmoed / arrogantie / brutaliteit
in + acc. = naar / naar binnen / jegens
in + abl. = in / bij / op
ante + acc. = voor
ante (bijw.) = tevoren / vroeger / eerder
tuus = jouw / uw
pes / pedis = voet
inter + acc. = tussen / te midden van