Latijn : Nederlands
putare (1) = menen
putare (2) = vinden
uxor, uxoris = echtgenote
poněre, posui, positus (1) = plaatsen
poněre, posui, positus (2) = (neer)leggen
decet = het past
necesse est = het is noodzakelijk
deděre, dedidi, deditus = overgeven
sperare + acc = hopen (op)
se (1) = zich
se (2) in ACI = hij/zij
notus = bekend
parvus = klein
neglegěre, neglexi, neglectus = verwaarlozen
postea = later
divitiae, divitiarum (mv) = rijkdom
animus = geest
frumentum = graan
in animo habēre = van plan zijn
publicus = openbaar
dividěre, divisi, divisus = verdelen
optare = wensen
agricola (m) = boer