Duits : Nederlands der Arbeitsplatz = de baan, het werk die Atmosphäre = de sfeer der Bauernhof = de boerderij billig = goedkoop doof = stom es gibt = er is, er zijn im Gegenteil = integendeel der Laden = de winkel im Moment = nu, op dit moment spazieren = wandelen teilweise = gedeeltelijk, voor een deel ziemlich = tamelijk