Duits : Nederlands
süchtig = verslaafd
abhängig = afhankelijk
Ist sie wirklich von Schokolade abhängig? = Is zij echt afhankelijk van chocola.
der Daumen = de duim
mist! = balen!
viereckig = vierkant
abnehmen = afvallen
stundenlang = urenlang
die Müdigkeit = de vermoeidheid
der Kaufrausch = de koopwoede
der Genuss = het genot
schuld sein = schuldig zijn
Der Computer ist schuld. = Het is de schuld van de computer.
die Shoppingtour = de shoppingtoer
treu = trouw
flüchten in + A = vluchten in / naar
gefährdet sein = bedreigd worden
der / die Abhängige = de afhankelijke
begabt = begaafd
ersetzen + A = vervangen
der / die Bekannte = de bekende
entkommen + D = ontkomen
wach halten = wakker houden
die Apotheke = de apotheek
der / die Reiche = de rijke
der Luxusartikel = het luxeproduct
der Massenartikel = het massaproduct
chemisch = chemisch
die Substanz = de substantie
der Geschmack = de smaak
auslösen + A = veroorzaken
das Übergewicht = het overgewicht
betroffen = getroffen
Viele Menschen sind von Kaufsucht betroffen. = Veel mensen hebben last van koopwoede.
der / die Betroffene = de getroffene
verzichten auf + A = afzien van
zur Verfügung haben = ter beschikking hebben
ständig = voortdurend
komplett = al het
die Schulden = de schulden
finanzieren + A = financieren
zwanghaft = dwangmatig
die Sucht = de verslaving
bemerkenswert = opmerkelijk
überraschend = verrassend
energisch = energiek
nachgiebig = zacht
stehen lassen + A = iets laten voor wat het is
Das kann ich so nicht stehen lassen. = Dat kan ik niet zomaar laten gebeuren.
widersprechen + D = tegenspreken
unterbrechen + A = onderbreken
ausreden lassen + A = laten uitpraten
Lass mich bitte ausreden! = Laat me alsjeblieft uitpraten!
reich = rijk
erwachsen = volwassen