Duits : Nederlands
Ich war schon sehr gespannt. = Ik was al erg benieuwd.
der Schüleraustausch = de uitwisseling van scholieren
das Erdgeschoß = de begane grond
das Stockwerk = de verdieping
die Stockwerke = de verdiepingen
die Treppe = de trap
die Treppen = de trappen
der Schokoladenstreusel = de hagelslag
die Torte = de taart
sonst = anders
der Staubsauger = de stofzuiger
peinlich = gênant
zu zweit = met z'n tweeën
die Rückfahrt = de terugreis
Wir haben uns sehr gut verstanden. = We konden heel goed met elkaar overweg.
der Lakritz = het dropje
die Lakritze = de dropjes
die Geschmackssache = de kwestie van smaak
Ich freue mich darauf. = Ik verheug me erop.