Duits : Nederlands
der Arzt / die Ärztin = de arts
der Bankangestellte / die Bankangestellte = de bankmedewerker
der Beambte / die Beamtin = de ambtenaar
der Chef / die Chefin = de baas
der Jurist / die Juristin = de jurist
der Kaufmann / die Kauffrau = de zakenman
der Kollege / die Kollegin = de collega
der Makler / die Maklerin = de makelaar
der Rechtsanwalt / die Rechtsanwältin = de advocaat
der Rentner / die Rentnerin = de gepensioneerde
der Schauspieler / die Schauspielerin = de acteur
der Sozialarbeiter / die Sozialarbeiterin = de sociaal werker
der Techniker / die Technikerin = de technicus
der Umweltexperte / die Umweltexpertin = de milieudeskundige
der Zahnarzt / die Zahnärztin = de tandarts
Chemie = scheikunde
die Doppelstunde = het blokuur
die Freistunde = het tussenuur
Geografie / Erdkunde = aardrijkskunde
Kunst = beeldende vorming
Latein = Latijn
Niederländisch = Nederlands
Philosophie = filosofie
Physik = natuurkunde
der Schüler = de leerling
Sozialkunde / Sozialwissenschaften = maatschappijleer
Sport = gym
der Stundenplan = het lesrooster
Wirtschaftslehre = economie