Duits : Nederlands
die Erwartung = de verwachting
das Konto = de rekening
mögen = houden van
schaffen = redden
ansonsten = verder
deshalb / deswegen = daarom
die Heizung = de verwarming
der Krach = het lawaai
ständig = voortdurend
auf verzichten = afzien van
satt = verzadigd
der Aufenthalt = het verblijf
aufhören = ophouden
erhalten = krijgen
das Lager = het magazijn
riesig = enorm
der Samen = het zaad
die Überschwemmung = de overstroming
vorher = van tevoren
trotzdem = toch
hingegen = daarentegen
schüchtern = verlegen
die Wirkung = het effect
als = toen
bedeuten = betekenen
die Lücke = de open plek
offenbar = blijkbaar
woher = waar vandaan