Duits : Nederlands
der Auftritt = het optreden
ehrgeizig = ambitieus
fehlen = ontbreken
das Klavier = de piano
die Kleidung = de kleding
ordentlich = netjes
reden = praten
das Wohnzimmer = de woonkamer
denn = want
entscheiden = beslissen
gefallen = bevallen
das Geschäft = de winkel
der Gutschein = de tegoedbon
der Kunde = de klant
tauschen = ruilen
die Welt = de wereld
brauchen = nodig hebben
einmal = een keer
erzählen = vertellen
das Jahr = het jaar
oft = vaak
der See = het meer
stattfinden = plaatsvinden
werfen = gooien
ausverkauft = uitverkocht
feiern = vieren
hören = luisteren naar
die Leute = de mensen
manchmal = soms
nervös = zenuwachtig
schrecklich = verschrikkelijk
vielleicht = misschien