Duits : Nederlands
telefonieren = telefoneren
raten = aanraden / raden
beantworten = beantwoorden
meinen = bedoelen
grüßen = begroeten
erreichen = bereiken
bestätigen = bevestigen
bleiben = blijven
mitbringen = meebrengen
erhalten = ontvangen / krijgen
schreiben = schrijven
aufhören = stoppen / ophouden
Hören Sie auf damit! = Hou daarmee op!
verbinden = verbinden
vermeiden = vermijden
senden = zenden