Frans : Nederlands anglophone = Engelstalig bilingue = tweetalig consécutif = achtereenvolgend consulter = raadplegen d’ailleurs = trouwens efficace = doeltreffend en tant que = als entretemps = ondertussen faire des recherches = onderzoek doen généralement = in het algemeen l’enregistrement (m) = de opname l’intention (v) = de bedoeling l’orateur (m) = de spreker la base de données = een database la formation = de opleiding la langue maternelle = de moedertaal le glossaire = de woordenlijst maîtriser = beheersen oral = gesproken petit à petit = langzaamaan prendre la relève = de beurt overnemen simultané = gelijktijdig tenter = aantrekken un concours = een examen un interprète = een tolk une blague = een grapje une boîte privée = een particulier bedrijf à l’issue de = na afloop van croiser le chemin de quelqu’un = iemand tegenkomen disponible = beschikbaar en partant = door te vertrekken être réceptif à = ontvankelijk zijn voor germer = ontkiemen l’interlocuteur (m) = de gesprekspartner la barrière = de afsluiting la vocation = de roeping le fil conducteur = de rode draad mener une enquête = een onderzoek leiden rédiger = schrijven témoigner = getuigen à compter de = vanaf au sein de = in avoir accès à = toegang hebben tot devenir membre = lid worden emprunter = lenen initier = inwijden l’agriculture biologique (v) = de biologische landbouw l’association (v) = de vereniging l’échange de services (m) = de uitwisseling van diensten la date de souscription = de datum van inschrijving la reconnaissance = de dankbaarheid la validité d’une inscription = de geldigheid van een inschrijving le numéro d’adhérent = het lidmaatschapsnummer le quotidien = het dagelijks leven mettre en relation = in contact brengen relater = vertellen s’accrocher = zich vastklampen agir = handelen alterner = afwisselen au bout de = aan het einde van conscient = bewust franchir = passeren franchir le pas = de sprong wagen se limiter = zich beperken malin = slim une mise de départ = een startkapitaal la moule = de mossel multiplier = vermenigvuldigen parier = wedden passer à côté de = niet in overeenstemming zijn met la précaution = de voorzorg le prétexte = het voorwendsel le trou = het gat le rocher = de rots bicentenaire = tweehonderdjarig convaincu = overtuigd désormais = voortaan échouer = falen être reçu = geslaagd zijn l’angoisse (v) = de angst l’épreuve écrite (v) = het schriftelijke examen l’éternité (v) = de eeuwigheid l’Hexagone (m) = Frankrijk l’inégalité (v) = de ongelijkheid l’institution (v) = de instelling la perte de temps = het tijdverlies le bachelier = iemand met een diploma van de middelbare school le privilégié = de bevoorrechte le rempart = de wal nulle part = nergens rendre sa copie = zijn werk inleveren supprimer = afschaffen trembler = bang zijn