Frans : Nederlands devenue = geworden féerique = sprookjesachtig faire du char à voile = strandsurfen un crustacé = een schaaldier bilingue = tweetalig un nain = een dwerg un coup de pied = een schop le passe-temps = de vrijetijdsbesteding déguster = proeven le voyage scolaire = de schoolreis découvrir = ontdekken l'empereur = de keizer le peuple = het volk occupé = bezet grâce à = dankzij le hasard = het toeval à côté de = naast s'asseoir = gaan zitten évidemment = uiteraard cela me fait plaisir = ik vind het leuk un week-end sur deux = om het weekend divorcé = gescheiden à cause de = wegens l'ambiance = de sfeer les environs = de omgeving raconter = vertellen médiéval = middeleeuws être ravi = erg blij zijn un forgeron = een smid le métier = het vak la veille = de vooravond terminer = afmaken relever = optillen avertir = waarschuwen rentrer = thuiskomen fier = trots (m) fière = trots (v) la farine = het meel mijoter = sudderen ressembler à = lijken op la patte = de poot la reconnaissance = de herkenning reçoit = ontvangt la poupée = de pop déchirer = verscheuren toucher = aanraken avoir de bonnes relations = een goede verstandhouding hebben se montrer de son mieux = zich van zijn beste kant laten zien réfléchir = nadenken se trouver = zich bevinden poser une question = een vraag stellen éviter = vermijden agréable = aangenaam